ECLI:NL:RBMNE:2021:5107

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 september 2021
Publicatiedatum
21 oktober 2021
Zaaknummer
UTR 19/3041
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van beslissing door bestuursorgaan en dwangsom

In deze zaak heeft eiseres op 6 augustus 2019 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. De rechtbank heeft het verzoek om vrijstelling van het griffierecht toegewezen en partijen niet uitgenodigd voor een zitting, omdat dit niet nodig was. De rechtbank overweegt dat als een bestuursorgaan niet op tijd beslist, de betrokkene een ingebrekestelling moet sturen. Eiseres had haar aanvraag op 18 januari 2019 ingediend, en verweerder had uiterlijk op 15 maart 2019 moeten beslissen. Verweerder stelde dat op 4 maart 2019 een besluit was genomen, maar eiseres betwistte dit en stelde dat zij geen post ontving. De rechtbank concludeert dat verweerder het besluit niet op de juiste wijze heeft bekendgemaakt, waardoor het besluit niet 'gegeven' is in de zin van de wet. De rechtbank stelt vast dat de op de zaak betrekking hebbende stukken op 23 augustus 2019 zijn verzonden, waardoor het besluit op die datum alsnog is 'gegeven'. De rechtbank oordeelt dat verweerder een dwangsom verschuldigd is van € 392,- voor de periode van 7 augustus 2019 tot en met 22 augustus 2019. Het beroep van eiseres is gegrond, het dwangsombesluit wordt vernietigd en de hoogte van de verbeurde dwangsom wordt vastgesteld op € 392,-.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/3041

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 september 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: B.A.M. Veer-van den Broek),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft op 6 augustus 2019 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing door verweerder.

Overwegingen

1. De rechtbank wijst het verzoek om vrijstelling van het griffierecht toe. Eiseres wordt daarom vrijgesteld van de verplichting tot het betalen van griffierecht.
2. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
3. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Wel moet de betrokkene dan eerst een ‘ingebrekestelling’ aan het bestuursorgaan sturen. Dat wil zeggen dat de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag. Dit staat (onder andere) in de artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4. Eiseres heeft haar aanvraag ingediend op 18 januari 2019. In de wet is geen termijn opgenomen waarbinnen verweerder op deze aanvraag moet beslissen. In zo’n geval geldt een beslistermijn van acht weken. Dit staat in de artikelen 4:13 en 4:14 van de Awb. Verweerder had dus uiterlijk op 15 maart 2019 moeten beslissen.
5. In reactie op het beroepschrift van eiseres heeft verweerder de rechtbank bij brief van 19 augustus 2019 bericht dat op 4 maart 2019 een besluit is genomen zodat hij niet in gebreke was (tijdig) te beslissen. Verweerder heeft de aanvraag om een individuele inkomenstoeslag buiten behandeling gesteld omdat eiseres niet heeft gereageerd op verzoeken om informatie. Verweerder heeft daarnaast laten weten dat ook is beslist op de ingebrekestelling van 23 juli 2019. Dit dwangsombesluit houdt in dat tijdig is beslist op de aanvraag, zodat eiseres geen dwangsom krijgt. Bij dit dwangsombesluit heeft verweerder ook een kopie van de beslissing van 4 maart 2019 aan eiseres gezonden, zo blijkt uit een notitie van 31 juli 2019.
6. Eiseres heeft aangevoerd dat post niet aankomt op haar adres, zodat ook het verzoek om informatie en het besluit van de gemeente niet zijn aangekomen. Volgens eiseres is verweerder dan ook nog altijd in gebreke.
7. De rechtbank heeft eiseres de op de zaak betrekking hebbende stukken, waaronder het besluit op de aanvraag en het besluit op de ingebrekestelling, op 23 augustus 2019 toegezonden. Eiseres heeft het besluit inmiddels dus ontvangen. Eiseres heeft naar aanleiding van de ontvangst van de stukken en het besluit gesteld dat zij haar beroep wil voortzetten. In haar brieven van 27 november 2020 en 8 juli 2021 aan de rechtbank heeft eiseres gesteld dat de beslissing van verweerder nooit is aangekomen. En dat er ook geen bewijs geleverd kan worden dat het besluit ooit is gestuurd. In haar ogen heeft verweerder het besluit nog steeds niet genomen. Omdat de datum van aankomst van het besluit niet vastgesteld kan worden, is verweerder in gebreke en is hij een dwangsom verschuldigd.
8. Gelet op wat eiseres aanvoert, begrijpt de rechtbank het beroep van eiseres zó dat dit alleen betrekking heeft op het dwangsombesluit. [1]
9. In artikel 4:17, eerste lid, van de Awb is bepaald dat als een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, het bestuursorgaan een dwangsom verbeurt voor elke dag dat het in gebreke is, met een maximum van 42 dagen. In het tweede lid is bepaald dat de dwangsom de eerste veertien dagen € 23,- per dag bedraagt, de daarop volgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag.
10. Uit artikel 4:17, eerste lid, van de Awb volgt dat voor de vraag of een dwangsom verschuldigd is wegens niet tijdig beslissen op een aanvraag, bepalend is wanneer de beschikking op de aanvraag is gegeven. Onder ‘gegeven’ dient in dit verband te worden verstaan: de bekendmaking van de beschikking. De bekendmaking van besluiten, waaronder beschikkingen, is geregeld in artikel 3:41 van de Awb. Op grond van artikel 3:41, eerste lid, van de Awb gebeurt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager. [2]
11. Uit de gegevens over de verzending van het besluit op de aanvraag die de rechtbank bij verweerder heeft opgevraagd blijkt dat verweerder het besluit niet op de juiste wijze bekend heeft gemaakt. [3] Verweerder heeft namelijk geen deugdelijke verzendadministratie van het per post verzonden besluit van 4 maart 2019. Dit betekent dat verweerder de verzending van het besluit van 4 maart 2019 niet aannemelijk heeft gemaakt. Verweerder stelt dat het niet bereiken van de post in de risicosfeer van eiseres ligt, maar een beoordeling hiervan is pas aan de orde als verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat hij het besluit op juiste wijze bekend heeft gemaakt. Dat is hier niet het geval. Dat betekent dat aangenomen moet worden dat geen bekendmaking van het besluit van 4 maart 2019 heeft plaatsgevonden als voorgeschreven in artikel 3:41 van de Awb en de beschikking daarmee niet ‘gegeven’ is als bedoeld in artikel 4:17, eerste lid, van de Awb.
12. De rechtbank stelt vast dat de op de zaak betrekking hebbende stukken op 23 augustus 2019 door de rechtbank aan de gemachtigde van eiseres zijn gestuurd. Bij deze stukken zat het besluit op de aanvraag. Dat betekent dat op 23 augustus 2019 het besluit op de aanvraag bij eiseres alsnog ‘gegeven’ is.
13. Beoordeeld moet worden wat dit betekent voor de vraag of verweerder een dwangsom verschuldigd is. Hiervoor is allereerst van belang te bepalen wanneer verweerder een ingebrekestelling van eiseres heeft ontvangen, zodat kan worden vastgesteld vanaf welk moment verweerder een dwangsom verschuldigd zou zijn wegens het niet tijdig beslissen.
14. Uit artikel 4:17, derde lid, van de Awb volgt -kort gezegd- dat de eerste dag waarover een dwangsom verschuldigd is, de dag is waarop twee weken voorbij zijn nadat de ingebrekestelling is ontvangen. Eiseres stelt dat zij op 3 mei 2019 een ingebrekestelling heeft verzonden aan verweerder en dat zij vervolgens op 23 juli 2019 nogmaals een ingebrekestelling aan verweerder heeft gezonden.
15. De rechtbank stelt vast dat eiseres alleen haar ingebrekestelling van 23 juli 2019 heeft overgelegd. Ook verweerder heeft geen eerdere ingebrekestelling overgelegd bij de op de zaak betrekking hebbende stukken. Om die reden kan de rechtbank niet vaststellen dat verweerder eerder dan op 23 juli 2019 een ingebrekestelling van eiseres heeft ontvangen. De rechtbank gaat er daarom van uit dat eiseres verweerder op 23 juli 2019 in gebreke heeft gesteld. Dit betekent dat 7 augustus 2019 de eerste dag is waarover verweerder een dwangsom is verschuldigd.
16. Voor wat betreft de einddatum van de periode waarover een dwangsom verschuldigd is, is van belang dat het besluit op 23 augustus 2019 is ‘gegeven’ zoals hiervoor onder 12. is vastgesteld. Dit betekent dat verweerder op die dag niet langer in gebreke was.
17. De rechtbank stelt de hoogte van de dwangsom vast. [4] Uit wat hiervoor staat, volgt dat verweerder een dwangsom verschuldigd is over de periode van 7 augustus 2019 tot en met 22 augustus 2019. De dwangsom bedraagt € 392,- (14 x € 23,- + 2 x € 35,-).
18. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. De rechtbank zal het dwangsombesluit vernietigen en bepalen dat de uitspraak daarvoor in de plaats treedt en de hoogte van de verbeurde dwangsom vaststellen op € 392,-.
19. Voor een proceskostenveroordeling ziet de rechtbank geen aanleiding, nu er geen sprake is van voor vergoeding in aanmerking komende kosten. Ook hoeft verweerder het griffierecht niet aan eiseres te vergoeden, nu zij is vrijgesteld van de verplichting tot betaling van het griffierecht.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond voor zover dat is gericht tegen het dwangsombesluit;
- vernietigt het dwangsombesluit;
- stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 392,-
- en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde dwangsombesluit.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. C. ten Klooster, griffier. De beslissing is uitgesproken op 7 september 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 4:19, eerste lid, van de Awb heeft het beroep tegen de beschikking op de aanvraag mede betrekking op een beschikking tot vaststelling van de hoogte van de dwangsom, voorzover de belanghebbende deze beschikking betwist.
2.Zie ook de uitspraak van de CRvB van 9 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1522
3.Zie voor de vereisten die worden gesteld aan een juiste bekendmaking bij verzending per post de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 26 januari 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:325)
4.Op grond van artikel 8:55c van de Awb.