ECLI:NL:CRVB:2019:1462
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de terugvordering van WAZ-uitkering wegens inkomsten uit herinvesteringsreserve
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de terugvordering van een WAZ-uitkering van appellant, een voormalig zelfstandig advocaat. Appellant ontving uitkeringen op basis van de WAZ na arbeidsongeschiktheid, maar zijn uitkering werd gekort en teruggevorderd door het Uwv vanwege inkomsten die voortkwamen uit de verkoop van zijn bedrijfspand. De Belastingdienst had de boekwinst van deze verkoop aangemerkt als herinvesteringsreserve, wat leidde tot een verhoging van het belastbaar inkomen van appellant over 2008. De rechtbank Gelderland had eerder het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en appellant ging in hoger beroep.
De Centrale Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht de herinvesteringsreserve als winst uit onderneming had aangemerkt. De Raad benadrukte dat bij de vaststelling van het inkomen van zelfstandigen de keuzes die zij maken in het kader van de belastingwetgeving doorslaggevend zijn, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen. Appellant had niet aangetoond dat er sprake was van dergelijke omstandigheden. De Raad verwierp ook het beroep op het vertrouwensbeginsel en oordeelde dat er geen verjaring was, aangezien het Uwv pas in januari 2016 op de hoogte was gesteld van de relevante gegevens door de Belastingdienst. De Raad concludeerde dat de terugvordering van de WAZ-uitkering rechtmatig was en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.