2.1 Belanghebbende had in ieder geval tot 1999 een advocatenpraktijk te Z. Tot 1999 was deze praktijk gevestigd in een pand aan a-straat 1 en 2. Als gevolg van psychische klachten is belanghebbende in 1999 opgenomen op de afdeling psychiatrie van het A-ziekenhuis te Z. In 1999 is de praktijk afgebouwd (overdracht dossiers, ontslag twee stagiaires en een secretaresse) en in 2000 is het pand aan de a-straat verkocht. Daarbij is voor de behaalde boekwinst van € 65.442 een vervangingsreserve gevormd.
2.2 Door intensieve psychotherapie is belanghebbende vanaf 2003 weer in staat enkele uren per week te werken. Bij brief van 14 december 2007 schrijft de Inspecteur belanghebbende het volgende.
“Op 13 november 2006 ontving ik uw brief waarin u bezwaar maakt tegen de aanslag inkomstenbelasting-premie volksverzekeringen 200[4], aanslagnummer 0782.65.265.H46, dagtekening van het aanslagbiljet 19 oktober 2006. U heeft hierin verzocht om de termijn genoemd in artikel 3.54 lid 5 van de Wet Inkomstenbelasting 2001 te verlengen op grond van een bijzondere omstandigheid.
Verlenging termijn
Op grond van de overgelegde stukken heb ik besloten op grond van een bijzondere omstandigheid, zoals genoemd in artikel 3.54, lid 5, de termijn te verlengen tot 1 1 2009. Dit betekent dat uiterlijk 31 december 2008 het notarieel transport van het pand dient plaats te vinden. Ik wil u er op wijzen dat verder uitstel c.q. verlenging van de termijn niet verleend zal worden en de overige bepalingen zoals genoemd in artikel 3.54 van de Wet Inkomstenbelasting 2001 van toepassing blijven.”
2.3 In een verklaring schrijft mr. B aan belanghebbende het volgende .
“Ik ken u al uit de tijd dat u als vrijwilliger werkzaam was voor de Stichting C. Toen al was u van plan mij na mijn studie als stagiaire aan te nemen op uw kantoor. Door uw burn out in 1999 kon dat helaas niet doorgaan. Ook in de burn-out-periode had ik veel contact met u en telkens weer sprak u optimistisch het voornemen uit een advocatenkantoor te beginnen op een geschikte locatie zodra uw gezondheidstoestand dat toe zou laten.
Toen zich dan eindelijk eind 2006 in concreto de gelegenheid voordeed om samen op de b-straat 3 een kantoor te beginnen heb ik natuurlijk ja gezegd.”
2.4 Op 14 december 2006 is voor het pand aan de b-straat een huurcontract gesloten ten behoeve van het advocatenkantoor B & X Advocaten. Daarin is een kooprecht opgenomen dat de huurder het recht geeft het pand in 2010 te kopen voor een bedrag van € 295.000. Bij de huur van het pand heeft belanghebbende zich laten bijstaan door makelaar C, die hieromtrent het volgende heeft verklaard.
“Geachte heer X,
Hiermede bevestigen wij u geruime tijd in uw opdracht te hebben uitgekeken naar het te koop komen van een geschikt object voor de vestiging van een advocatenpraktijk in de omgeving van de c-straat.
Helaas is een geschikt koopobject niet beschikbaar gekomen, met dien verstande dat wij uit eigen portefeuille u een geschikt huurpand hebben kunnen aanbieden. Aangezien een optie tot koop voor u een evidente voorwaarde was voor het aangaan van een huurovereenkomst, is er in de huurovereenkomst een recht van koop opgenomen.”
2.5 In 2005 heeft belanghebbende in totaal 1.265 uur als advocaat gewerkt (exclusief de uren gemoeid met telefonische adviezen en dergelijke waar geen zaak van gekomen is), waarbij de omzet van de gedeclareerde uren ongeveer € 24.000 bedraagt. De zelfstandigenaftrek is door belanghebbende zowel in 2005 als 2006 geclaimd en door de Inspecteur verleend.
2.6 Bij brief van 21 januari 2007 schrijft belanghebbende het volgende aan de Inspecteur.
“Zoals u kunt zien is het voornemen dat ik steeds heb gehad en helaas door ziekte niet kon uitvoeren werkelijkheid geworden doordat ik per 1 januari jl. mijn praktijk heb gevestigd aan de b-straat 3 alhier waar ik met Mr. B een zgn. kostenmaatschap ben aangegaan en waar tevens nog is gevestigd mijn oud-stagiaire Mr. D over wie ik weer tot patroon ben aangesteld.
2.7 In de pleitnota van belanghebbende voor de Rechtbank heeft belanghebbende uiteengezet dat hij inmiddels een woning met praktijkruimte van waaruit hij zijn praktijk voortzet, heeft aangeschaft. In de pleitnota wordt verder het volgende opgemerkt.
“U ziet dus dat ik nadat ik was hersteld van de ernstige burn-out 15 april 1999 (die dag zal ik nooit vergeten) continu aan de slag ben geweest om niet alleen de praktijk (begonnen jawel in 1972) voort te zetten, maar ook om een praktijkruimte te verwerven.
Ondanks ziektes (in 1989 ben ik vanwege dezelfde oorzaak ook ernstig ziek geweest en zelfs enkele weken in een psychiatrisch ziekenhuis opgenomen geweest – A-ziekenhuis Nijmegen) functioneer ik sinds 1975 als zelfstandig advocaat te Nijmegen.
(…)
Deze ultieme stap [Hof: het sluiten van het kantoor als gevolg van de burn out in 1999] kwam natuurlijk niet in mijn woordenboek voor: het kon echter niet anders; mijn vrouw heeft gelukkig alles geregeld; ik was in psychose en dus niet in staat om te handelen.
(…)
Van belang vind ik ook mijn leeftijd; bij de tweede burn-out was ik 51.; ondanks de visie van het UWV dat ik beroepsmatig volledig arbeidsongeschikt [was] heb ik mijn beroep toch voortgezet en met succes! Ik heb weer een mooie praktijk opgebouwd. Ik merk met nadruk op dat – ondanks het feit dat de fiscus zie de producties, briefwisseling met de heer E – aanvankelijk kennelijk het standpunt innam dat ik niet als zelfstandige kon worden beschouwd.- nimmer sprake van staking is geweest. (misschien ware het fiscaal beter geweest dat wel te doen?) Ik ben thans 64 en ga nog (her)-investeren in een praktijkruimte/-pand.
(…)
Ik besluit met een opsomming van de in mijn ogen in deze casus van belang zijnde uitspraken; ik zal de data en vindplaatsen niet voorlezen; de meeste zaken die ik bekeken heb, gaan over het “voornemen tot” en de vraag of sprake is van “staking”[.] Gelukkig staan die items ten deze niet ter discussie.”