Op 3 april 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de verzending van een besluit door het CIZ op 23 november 2016, waartegen bezwaar is gemaakt door de erven van de betrokkene. De betrokkene, die op 29 november 2016 is overleden, had verzocht om wijziging van de zorgindicatie. Het CIZ verklaarde het bezwaarschrift van 27 februari 2017 niet-ontvankelijk, omdat het volgens hen niet binnen de termijn was ingediend. De rechtbank heeft deze beslissing bevestigd, maar de appellanten betwistten de verzenddatum van het besluit. De Raad oordeelde dat het CIZ niet aannemelijk heeft gemaakt dat het besluit op de gestelde verzenddatum is verzonden. Hierdoor moet worden aangenomen dat het besluit kort voor de gestelde ontvangst op 5 februari 2017 is verzonden, waardoor het bezwaarschrift tijdig is ingediend. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak en droeg het CIZ op om opnieuw op het bezwaar te beslissen. Tevens werden proceskosten aan CIZ opgelegd.