ECLI:NL:CRVB:2019:1567
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de ontvankelijkheid van een bezwaarschrift en terugvordering van bijstandsvoorschotten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellant had op 8 juli 2016 een aanvraag om bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) ingediend. Het college van burgemeester en wethouders van Tilburg heeft appellant op 30 augustus 2016 een besluit gestuurd waarin zijn aanvraag buiten behandeling werd gesteld, omdat hij niet de gevraagde gegevens had overgelegd. Appellant heeft bezwaar gemaakt, maar het college verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk omdat het niet binnen de termijn was ingediend. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij het besluit pas op 30 september 2016 heeft ontvangen, waardoor de bezwaartermijn pas op dat moment zou zijn aangevangen. De Raad heeft overwogen dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat het besluit op de gestelde verzenddatum is verzonden. Hierdoor is de termijn voor het indienen van bezwaar niet op de juiste wijze aangevangen. De Raad heeft geconcludeerd dat het bezwaar van appellant tijdig is ingediend en dat het college ten onrechte het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Daarnaast heeft de Raad geoordeeld dat het college bevoegd was om de verstrekte voorschotten van appellant terug te vorderen, omdat de aanvraag buiten behandeling was gesteld. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van appellant gegrond verklaard. Het college is veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 1.536,-.