ECLI:NL:CRVB:2023:1177

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 juni 2023
Publicatiedatum
26 juni 2023
Zaaknummer
22 / 1594 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van besluit AIO-aanvulling en ontvankelijkheid beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. Appellante, die een aanvullende inkomensvoorziening voor ouderen (AIO-aanvulling) ontving, had verzocht om terug te komen van een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) uit 2015, waarin werd vastgesteld dat zij geen recht had op de AIO-aanvulling en een bedrag van € 7.648,38 moest terugbetalen. De Svb had dit verzoek afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die tot een ander besluit hadden geleid. De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze afwijzing niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de beroepstermijn.

In hoger beroep heeft de Raad geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard. De Raad heeft vastgesteld dat het beroepschrift tijdig was ingediend, omdat de Svb niet aannemelijk heeft gemaakt dat het bestreden besluit op de juiste wijze was verzonden. De Raad heeft vervolgens de inhoudelijke beoordeling van het verzoek van appellante uitgevoerd. Hierbij is vastgesteld dat de nieuwe gegevens die appellante had ingediend, niet konden worden aangemerkt als nieuwe feiten of omstandigheden die tot een ander besluit hadden geleid. De Raad heeft de afwijzing van het verzoek door de Svb in stand gelaten, maar de rechtbankuitspraak vernietigd.

De Svb is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten in hoger beroep en het griffierecht aan appellante. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming door bestuursorganen en de noodzaak om tijdig en correct te reageren op verzoeken om herziening.

Uitspraak

22.1594 AOW

Datum uitspraak: 22 juni 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 13 mei 2022, 21/45 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L. de Widt, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 mei 2023. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. De Widt. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.A.H. Koning.

OVERWEGINGEN

Samenvatting
De aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) die appellante ontving is in 2015 herzien en teruggevorderd. Appellante heeft verzocht terug te komen van dit besluit, omdat de Svb van onjuiste gegevens zou zijn uitgegaan. Dit verzoek is door de Svb afgewezen. De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van de Svb om deze afwijzing te handhaven niet-ontvankelijk verklaard, omdat het beroepschrift buiten de beroepstermijn zou zijn ingediend. De Raad acht het beroep wel ontvankelijk, maar ongegrond.
Besluitvorming Svb
1.1.
Met een besluit van 29 juli 2013 heeft de Svb appellante laten weten dat zij vanaf 27 mei 2013 een AIO-aanvulling krijgt, als aanvulling op haar ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet. In 2015 is de Svb een onderzoek gestart naar het inkomen van appellante en haar partner, nadat informatie van de Belastingdienst was ontvangen dat het inkomen mogelijk hoger was dan bekend bij de Svb. De Svb heeft appellante meerdere malen om stukken over het inkomen en vermogen van haar en haar partner verzocht, welke niet zijn ontvangen. Op 9 december 2015 heeft de Svb op grond van de wel bekende gegevens besloten dat appellante vanaf de aanvang van de AIO-aanvulling daar geen recht op had en dat zij € 7.648,38 dient terug te betalen.
1.2.
Op 30 januari 2018 heeft appellante de Svb gemeld dat het besluit van 9 december 2015 is gebaseerd op onjuiste gegevens en een inkomen onder het bestaansminimum te hebben. De Svb heeft daarop appellante verzocht een aantal vragen te beantwoorden en nadere stukken aan te leveren. Appellante heeft alleen stukken ingestuurd die zijn gevraagd in het kader van een betalingsregeling. Gezien de ingestuurde gegevens heeft de Svb op 24 september 2018 besloten dat appellante voorlopig niets terug hoeft te betalen.
1.3.
Op 4 maart 2020 heeft appellante de Svb verzocht om het besluit van 9 december 2015 te herzien. Dit verzoek is met een besluit van 14 augustus 2020 afgewezen. Volgens de Svb heeft appellante geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd en de beslissing is evenmin onmiskenbaar onjuist. In een beslissing van 19 november 2020 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellante hiertegen ongegrond verklaard.
Aangevallen uitspraak
2. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de beroepstermijn. Het beroepschrift is op 5 januari 2021 door de rechtbank ontvangen. De beroepstermijn ving aan op 20 november 2020 en eindigde op 1 januari 2021. Nu dat een feestdag is, is het einde van de beroepstermijn doorgeschoven naar 2 januari 2021. De indiening van het beroepschrift op 5 januari 2021 is dus te laat. De rechtbank ziet geen reden aan te nemen dat het bestreden besluit niet op 19 november 2020 is verzonden. Evenmin acht de rechtbank de reden van de overschrijding verschoonbaar. Daarbij is van belang dat het bestreden besluit in ieder geval op 26 november 2020 door de toenmalige gemachtigde is ontvangen, waarna tijdig beroep ingesteld had kunnen worden.
Standpunten in hoger beroep
3.1.
In hoger beroep benadrukt appellante dat niet duidelijk is op welke datum het bestreden besluit is verzonden. Volgens appellante neemt de rechtbank ten onrechte aan dat de verzending, en daarmee de bekendmaking, op 20 november 2020 heeft plaatsgevonden. Op het besluit staat geen datumstempel van verzending, het is niet aangetekend verzonden en de gemachtigde van destijds heeft het besluit pas op 26 november 2020 ontvangen. Uitgaande van de datum 26 november 2020 is het beroepschrift van 5 januari 2021 tijdig ingediend.
3.2.
De Svb meent dat de rechtbank een juiste uitspraak heeft gedaan met betrekking tot de ontvankelijkheid van het beroep.
Het oordeel van de Raad
4.1.
De Raad beoordeelt in de eerste plaats of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het beroepschrift te laat is ingediend en dat hiervoor geen rechtvaardiging bestaat.
Ontvankelijkheid in beroep
4.2.1.
De Raad stelt voorop dat de hoogste bestuursrechters als uitgangspunt hanteren dat, ingeval van niet aangetekende verzending van een besluit, het bestuursorgaan aannemelijk dient te maken dat dat besluit is verzonden. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst van het besluit of ander relevant document op dat adres. Dit brengt met zich dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Daartoe is in ieder geval vereist dat het besluit is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum en sprake is van een deugdelijke verzendadministratie. Voorts dient niet gebleken te zijn van recente problemen bij de verzending van poststukken. Indien het bestuursorgaan de verzending naar het juiste adres aannemelijk heeft gemaakt, ligt het vervolgens op de weg van de geadresseerde voormeld vermoeden te ontzenuwen. Hiertoe dient de geadresseerde feiten te stellen op grond waarvan de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld. Contra‑indicaties kunnen meebrengen dat geoordeeld moet worden dat het besluit wel (eerder) moet zijn ontvangen, waarmee, zonder nader bewijs, ook de verzending aannemelijk is.
4.2.2.
Appellante heeft aangevoerd dat het bestreden besluit niet aangetekend is verzonden en dat haar gemachtigde het bestreden besluit pas heeft ontvangen op 26 november 2020. Gelet op 4.2.1 moet eerst worden beoordeeld of de Svb aannemelijk heeft gemaakt dat het besluit van 19 november 2020 op die datum naar het juiste adres is verzonden.
4.2.3.
Vastgesteld wordt dat het bestreden besluit aan het juiste adres is verzonden en dat daarop de aanmaakdatum 19 november 2020 is vermeld. Tussen partijen is niet in geschil dat het bestreden besluit niet aangetekend, maar per reguliere post is verzonden en dat bij verzending geen gebruik is gemaakt van een deugdelijke verzendadministratie. Ter zitting heeft de Svb verklaard ook anderszins niet aannemelijk te kunnen maken dat het besluit op 19 november 2020 is verzonden.
4.2.4.
Bij deze wijze van verzenden is niet aannemelijk dat het bestreden besluit op 19 november 2020 feitelijk is verzonden. Niet gebleken is van concrete aanwijzingen voor het tegendeel. Daarom moet ervan worden uitgegaan dat de verzending pas kort voor de gestelde ontvangst van het bestreden besluit op 26 november 2020 heeft plaatsgevonden. [1] Nu de rechtbank het beroepschrift op 5 januari 2021 heeft ontvangen, wordt geconcludeerd dat het tijdig is ingediend.
Inhoudelijke beoordeling
4.3.
Ter zitting is met partijen besproken dat de Raad een inhoudelijk oordeel zal geven over deze zaak.
4.3.1.
Het verzoek van appellante houdt in dat de Svb terugkomt van zijn besluit van 9 december 2015. De Svb heeft hierop beslist met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.3.2.
Uit de uitspraak van 20 december 2016 [2] volgt dat in een geval als het voorliggende, waarin het bestuursorgaan ten aanzien van een potentiële duuraanspraak toepassing geeft aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb, de bestuursrechter voor de periode vóór het verzoek aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is. Wat betreft de periode na het verzoek moet een minder terughoudende toetsing worden gehanteerd. Daarbij zal het bij een duuraanspraak in de regel niet met een evenwichtige en zorgvuldige belangenafweging verenigbaar zijn dat een besluit waarbij ten onrechte geen of een te lage aanspraak is toegekend blijvend aan de verzoeker wordt tegengeworpen. [3]
4.3.3.
Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar voor het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die vóór dat besluit niet konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
4.3.4.
In dit geding heeft appellante een aantal gewijzigde belastingaanslagen ingezonden. Deze zijn vastgesteld na de datum van de oorspronkelijke besluitvorming, zodat deze niet eerder konden worden ingezonden. De Svb heeft met juistheid gesteld dat deze nieuwe gegevens niet kunnen worden aangemerkt als nieuwe feiten of omstandigheden die, als ze eerder bekend waren geweest, tot een ander besluit hadden geleid. Zoals de Svb ter zitting terecht heeft gesteld, is aan appellante over de jaren heen herhaaldelijk gevraagd bepaalde, concrete, gegevens over de inkomens- en vermogenspositie van haar en haar partner toe te sturen. Deze gegevens zijn nog steeds niet of onvolledig verstrekt, zodat de onduidelijkheid hierover blijft bestaan. Hierdoor is – nog los van de vraag of duidelijk is gemaakt waarom de aanslagen zijn gewijzigd – geen sprake van nieuwe feiten of omstandigheden die, als ze eerder bekend waren geweest, tot een ander besluit hadden geleid. Om deze reden is ook geen aanleiding voor het oordeel dat de weigering om van het besluit van 9 december 2015 terug te komen evident onredelijk is dan wel onmiskenbaar onjuist in de zin van beleidsregel SB1076 van de Svb. Hieruit volgt tevens dat ook voor wat betreft de periode na het verzoek om herziening er geen grond is om tot een andere uitkomst te komen. Zoals ter zitting is besproken staat het appellante vrij om een nieuw verzoek om herziening te doen, dan wel een nieuwe aanvraag voor een AIO-aanvulling in te dienen.
Conclusie
5. Uit 4.2.1 tot en met 4.2.4 volgt dat de rechtbank ten onrechte het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard. De aangevallen uitspraak moet daarom worden vernietigd. Gelet op overweging 4.3.1 tot en met 4.3.4 moet het beroep ongegrond worden verklaard. Dit betekent dat de afwijzing van het verzoek van appellante door de Svb in stand blijft.
Proceskosten en griffierecht
6. Er bestaat aanleiding de Svb te veroordelen tot vergoeding van proceskosten in hoger beroep tot een bedrag van € 1.674,- voor verleende rechtsbijstand. Ook dient de Svb aan appellante het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 136,- te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt de Svb tot vergoeding van proceskosten aan appellante tot een bedrag van
€ 1.674,-;
- bepaalt dat de Svb aan appellante het betaalde griffierecht van € 136,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A. van Gijzen, in tegenwoordigheid van I. van der Hout als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2023.
(getekend) A. van Gijzen
(getekend) I. van der Hout

Voetnoten

1.Vergelijk de uitspraak van de Raad van 3 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1174.
3.Zie de uitspraak van de Raad van 19 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4282.