In deze zaak gaat het om de vraag of het college van burgemeester en wethouders van Almere terecht het bezwaar van appellant tegen het besluit van 27 juli 2021 niet-ontvankelijk heeft verklaard. Appellant ontving tot en met 31 oktober 2020 bijstand op grond van de Participatiewet, maar sinds 1 november 2020 ontvangt hij een uitkering op grond van de Algemene Ouderdomswet. Naar aanleiding van een anonieme tip over zijn verblijf in het buitenland, heeft het college een onderzoek ingesteld en op 27 juli 2021 de bijstand over de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2019 ingetrokken, met terugvordering van € 45.856,22. Appellant maakte op 28 september 2021 bezwaar, maar het college verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk omdat het buiten de bezwaartermijn zou zijn ingediend. De rechtbank Midden-Nederland heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat het besluit op 27 juli 2021 is verzonden. De Raad concludeert dat het bezwaarschrift van appellant tijdig is ingediend, omdat het besluit kort voor de datum van ontvangst op 20 september 2021 moet zijn verzonden. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en verklaart het beroep gegrond, waardoor het college wordt opgedragen om opnieuw op het bezwaar van appellant te beslissen. Tevens wordt het college veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 3.348,- en moet het college het griffierecht vergoeden.