ECLI:NL:CRVB:2018:937
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over de hoogte van het persoonsgebonden budget (pgb) voor zorg op basis van de AWBZ
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin het beroep tegen het besluit van het Zorgkantoor ongegrond werd verklaard. Appellant, geboren in 1991 en met een verstandelijke handicap, ontving zorg op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en had een persoonsgebonden budget (pgb) toegewezen gekregen. Het Zorgkantoor had bij besluit van 23 december 2013, na bezwaar, de hoogte van het pgb voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 9 november 2014 vastgesteld op € 50.649,56, gebaseerd op de gewijzigde tabel in bijlage 2 van de Regeling subsidies AWBZ (Rsa). Appellant was van mening dat deze wijziging in de tabel leidde tot een onterecht lager pgb, wat in strijd zou zijn met zijn indicatie door het CIZ voor zorgzwaartepakket (ZZP) VG04.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de wijziging van de tabel in bijlage 2 van de Rsa een deugdelijke grondslag biedt voor het verleningsbesluit van het Zorgkantoor. De Raad oordeelde dat de wijziging van de tabel niet in strijd was met de AWBZ en dat appellant met het verlaagde pgb in staat was om de benodigde zorg in te kopen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan op 28 maart 2018.