1.2.Bij besluit van 8 september 2015 heeft verweerder deze aanvraag op grond van de Coulanceregeling afgewezen, omdat eiser niet werkzaam is geweest in een functie genoemd in bijlage I bij de Coulanceregeling en niet aannemelijk is dat gedurende een periode van minimaal één jaar blootstelling heeft plaatsgevonden aan chroom VI houdende stoffen.
Verweerder heeft het daartegen gemaakte bezwaar bij besluit van 26 januari 2016 ongegrond verklaard.
Bij besluit van 29 februari 2016 heeft verweerder het besluit op bezwaar van 26 januari 2016 herzien en een tegemoetkoming op grond van de Coulanceregeling toegekend van € 7.500,-. Daaraan is ten grondslag gelegd dat eiser voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat in de periode van 1 april 1984 tot 1 maart 1997 in totaal gedurende een periode van minimaal één jaar blootstelling heeft plaatsgevonden aan chroom VI houdende stoffen.
Eiser heeft het beroep dat hij bij de rechtbank had ingesteld tegen het besluit van 26 januari 2016 daarop ingetrokken.
2. Omdat eiser in aanmerking kwam voor een tegemoetkoming op grond van de Coulanceregeling, heeft verweerder ambtshalve beoordeeld of eiser in aanmerking kwam voor een tegemoetkoming op grond van de Regeling. Bij het primaire besluit heeft verweerder geoordeeld dat eiser niet in aanmerking komt voor een tegemoetkoming op grond van de Regeling. Bij het bestreden besluit heeft verweerder dit standpunt gehandhaafd.
Daaraan is ten grondslag gelegd dat eisers aandoening, te weten ‘chronic lung disorder’ ofwel COPD, een aandoening is die wordt genoemd in bijlage 2 bij de Regeling. Volgens deze bijlage leidt COPD alleen tot een tegemoetkoming bij functies die zijn ingedeeld in categorie 1 van bijlage 1 bij de Regeling (functies met mogelijk directe blootstelling aan chroom-6). Echter, eisers functie is volgens bijlage 1 ingedeeld in groep 2, zijnde functies met een aannemelijke achtergrondblootstelling aan chroom-6. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat in bezwaar niet of onvoldoende is gebleken en aangetoond dat in eisers geval zijn werkzaamheden afweken van die van een reguliere TPA en dat er geen reden is deze werkzaamheden met toepassing van artikel 3 lid 4 van de Regeling te zien als behorende tot de categorie van functies met ‘mogelijk directe blootstelling aan chroom-6’. Eiser had een functie waarbij hij wel daadwerkelijk in de werkplaats aanwezig was, maar niet zelf met chroom-6 houdende stoffen heeft gewerkt. Ook al zou eiser – wat niet is komen vast te staan – meer uren in de werkplaats hebben doorgebracht, dan nog blijft zijn functie een functie met achtergrondblootstelling.
3. Eiser is het met het bestreden besluit niet eens. Hij betoogt dat hij in zijn werkzaamheden intensief en direct is blootgesteld aan chroom-6 en dat zijn werkzaamheden dus vallen binnen groep 1A van bijlage 1 bij de Regeling.
Hij stelt dat zijn werkzaamheden als TPA formeel bestonden uit onder andere het uitgeven van gereedschappen naar de werkplaatsen, maar ook het reinigen en inventariseren van die gereedschappen en gereedschapskisten. Eiser was weliswaar formeel aangesteld als TPA, maar was van oorsprong monteur en heeft in de praktijk
meer de werkzaamheden van monteur uitgevoerd dan de werkzaamheden van TPA. In de praktijk werd eiser steeds (dagelijks) ingezet als maintenance engineer in de werkplaatsen om motoren van de voertuigen te vervangen. Die motoren werden schoongemaakt met benzeen houdende stoffen. Ook heeft hij meerdere collega’s ingewerkt in de werkplaatsen. Eiser diende daarom frequent in meerdere werkplaatsen te zijn en was dus voortdurend aanwezig bij de diverse in die op de onderdelen tracks, wheels en trade shop voorkomende verspanende werkzaamheden (schuren, slijpen). In dat kader is eiser direct en rechtstreeks in aanraking gekomen met het chroom-6 bevattend slijpstof en heeft hij dus een functie vervuld met directe blootstelling aan chroom-6 als bedoeld in groep 1 van de Regeling.
Naast dat slijpstof kwam eiser op meerdere plaatsen en bij meerdere gelegenheden ook in aanraking met straalgrit van de stralerij waarin chroom-6 was achtergebleven. Er wordt door het RIVM in het Eindrapport WP4 Blootstelling volstrekt ten onrechte gesteld dat zoveel mogelijk het gritstralen in een afzonderlijke, gecompartimenteerde ruimte plaatsvond, waardoor minder chroom-6 blootstelling werd gerealiseerd en dat dit zelfs in de loop der jaren vanaf 1992 verder zou zijn verbeterd. Documenten melden in 2001 dat een scheidingswand is geplaatst tussen de preserveringwerkplaats en de spuit- en straalcabines. Het jarenlange onderzoek ten spijt gaat het RIVM uit van een onjuiste veronderstelling dat chroom-6 slechts door schuren en slijpen werd verspreid en daarom slechts een beperkt aantal mensen met speciale functies op die wijze via inademing of op de huid in aanraking kwam met chroom-6.
Eiser wijst op de getuigenverhoren die hebben plaatsgevonden bij de rechtbank Maastricht. Het RIVM lijkt, gezien de verkeerde uitgangspunten, daarvan geen kennis te hebben genomen. In die getuigenverklaringen is nauwkeurig en gedetailleerd uitgelegd op welke wijze de mensen met chroom-6 in aanraking kwamen. Niet alleen via de longen, maar ook werd chroom-6 ingeslikt middels het sputum, maar ook via thee, koffie en de lunch. De lunchtafel waar de werkers lunchten stond naast de silo waarin het grit werd verzameld en steeds weer opnieuw werd gerecycled. De uitgangspunten die aan de verdere indelingen van groepen en ziekten ten grond liggen worden niet duidelijk omschreven en toegelicht, maar het lijkt erop dat het RIVM ervan uitgaat dat chroom-6 enkel werd ingeademd door mensen die schuren en slijpen en daardoor in aanraking kwamen met chroom-6 binnen het neusschot en de longen. Dit is echter niet zo. De getuigen hebben verduidelijkt:
a. De verf, de grondlagen en dus chroom-6 werden afgestraald in de straalcabines. Hierdoor kwam met de verf ook het grit in een put onder de voertuigen terecht. Van hieruit werd het grit gerecycled door het buiten het compartiment in een silo te brengen. Die silo stond buiten de gritstralerij gewoon in de werkruimte waar iedereen aan voertuigen werkte, maar ook bij de lunchtafel waar de werkers lunchten en koffie en thee dronken. Die silo zat dus vol met gebruikt chroom-6 bevattend grit. Voor zover dit niet volledig was verpulverd werd het grit eindeloos hergebruikt.
b. Onderin die silo werd het grit gefilterd door een rooster. Men klopte op de silo en van daaruit plofte het stof in een zak die onder de silo hing. Dit veroorzaakte grote wolken van chroom-6-houdende stof. Dat stof dwarrelde door de loods. Het te dunne stof uit de silo werd ook gebruikt om olie en diesel op te vegen. Nabij die silo liepen mensen in en uit, werkten mensen, werd er koffie en thee gedronken en geluncht.
c. Die stof werd dus niet alleen ingeademd maar ook gegeten. Het kwam in het speeksel en werd ingeslikt. Dat stof kwam ook in de luchtventilatie terecht. 80% van de lucht werd weer teruggeblazen in alle ruimtes ook in die van andere afgesloten ruimten in de loodsen bijvoorbeeld in die van de administratie en de magazijnen. Zo ademden ook andere werkers die niet schuren chroom-6 zonder bescherming in.
d. De gritstralers deden de deuren van de straalcabines open. Het stof uit de straalcabines kwam daardoor naar buiten in de werkruimten. De gritstralers bliezen hun overalls in de open ruimte met luchtpistolen schoon. Het stof dwarrelde de werkruimten in. Vlakbij die silo en bij de uitgang van de straalcabine werd gewerkt maar ook gepauzeerd aan de voornoemde tafel.
e. De voertuigen werden van buiten en van binnen gestraald. Het grit bleef ook in de gestraalde voertuigen achter. Die voertuigen werden dus met resten grit naar andere loodsen vervoerd en daar werd het grit opgeveegd en/of uit de voertuigen weggeblazen.
f. Indien dus motoren of onderdelen in de voertuigen werden vervangen nadat deze gegritstraald waren, bevond zich tussen de gedemonteerde onderdelen overal grit. Om binnen in het voertuig schoon te werken, werd met een luchtpistool het grit weggeblazen en het stof zonder ventilatie van betekenis ingeademd.
g. Bij de silo bevond zich ook het luchthercirculatiesysteem. Die chroom-6 houdende lucht werd opgezogen, nauwelijks gefilterd (waarbij deze filters niet eens regelmatig werden vervangen), via het luchthercirculatiesysteem rondgepompt in het hele maintenance gebouw en kwam zo ook terecht op de shop en in de kantoren.
Alle mensen op de POMS-sites werkend in het maintenance gebouw kwamen dus intensief met chroom-6 in aanraking.
Eiser is dus zeer stelselmatig, gedurende een periode van meerdere jaren, blootgesteld aan onder andere chroom-6.
4. Verweerder stelt in het verweerschrift dat bij eiser sprake is geweest van achtergrondblootstelling. Er is geen sprake is geweest van directe blootstelling van eiser aan chroom-6, nu eiser niet zelf met chroom-6 houdende producten heeft gewerkt. Het aanwezig zijn in ruimtes waar met chroom-6 houdende producten werd gewerkt betekent niet dat sprake is van directe blootstelling als bedoeld in het RIVM-rapport.
5. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.