ECLI:NL:RBDHA:2020:2803

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 maart 2020
Publicatiedatum
30 maart 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 6176
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing uitkering op grond van de Regeling uitkering chroom-6 Defensie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een tools & parts-attendant, en de Staatssecretaris van Defensie. Eiser had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Regeling uitkering chroom-6 Defensie, omdat hij stelde dat hij gedurende zijn werkzaamheden bij de POMS-site in Brunssum was blootgesteld aan chroom-6. De rechtbank oordeelde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij in de praktijk meer dan incidenteel de functie van monteur had uitgeoefend, wat zou leiden tot directe blootstelling aan chroom-6. De rechtbank concludeerde dat de functie van eiser, die formeel als TPA was aangesteld, niet voldeed aan de criteria voor een tegemoetkoming op basis van de Regeling, die alleen geldt voor functies met mogelijk directe blootstelling aan chroom-6. De rechtbank verwierp het beroep van eiser en verklaarde het bestreden besluit van de Staatssecretaris van Defensie ongegrond. De rechtbank benadrukte dat de Regeling is gebaseerd op een RIVM-onderzoek en dat er geen bewijs was dat de Regeling onzorgvuldig tot stand was gekomen. Eiser had geen alternatieve deskundige rapporten overgelegd die de bevindingen van het RIVM tegenspraken. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/6176

uitspraak van de meervoudige kamer van 31 maart 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , [streek] , Canada, eiser

(gemachtigde: mr. R.M.W.H. Bedaux),
en

de Staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigde: H.A.L. Knoben)

Procesverloop

Bij besluit van 10 augustus 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij niet in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de Regeling uitkering chroom-6 Defensie (Stcrt. 2018, 31510) (hierna: de Regeling).
Bij besluit van 1 oktober 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 februari 2020.
Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. H. Kraimi, als waarnemer van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Als getuige is [A] verschenen en ter zitting gehoord.

Overwegingen

1.1.
Eiser heeft op 28 mei 2015 een aanvraag ingediend om een tegemoetkoming op grond van de Tijdelijke regeling tegemoetkoming en ondersteuning slachtoffers blootstelling chroom VI houdende stoffen defensie (hierna: Coulanceregeling).
In zijn aanvraag vermeldt eiser dat hij is blootgesteld aan Chroom VI op de POMS-site (Prepositioned Organizational Material Storage) Brunssum, waar hij van 1 april 1984 tot 1 maart 1997 werkzaam is geweest als Tools/Parts Attendant (TPA), sectie Tracks & Armament. Eiser brengt zijn chronische longaandoening en chronische vermoeidheid daarmee in verband. Hij heeft een beoordelingsformulier overgelegd waarin staat vermeld dat hij in het tijdvak van 8 juli 1991 tot 8 juli 1993 een langere periode tevens de functie van TPA Wheels heeft waargenomen.
1.2.
Bij besluit van 8 september 2015 heeft verweerder deze aanvraag op grond van de Coulanceregeling afgewezen, omdat eiser niet werkzaam is geweest in een functie genoemd in bijlage I bij de Coulanceregeling en niet aannemelijk is dat gedurende een periode van minimaal één jaar blootstelling heeft plaatsgevonden aan chroom VI houdende stoffen.
Verweerder heeft het daartegen gemaakte bezwaar bij besluit van 26 januari 2016 ongegrond verklaard.
Bij besluit van 29 februari 2016 heeft verweerder het besluit op bezwaar van 26 januari 2016 herzien en een tegemoetkoming op grond van de Coulanceregeling toegekend van € 7.500,-. Daaraan is ten grondslag gelegd dat eiser voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat in de periode van 1 april 1984 tot 1 maart 1997 in totaal gedurende een periode van minimaal één jaar blootstelling heeft plaatsgevonden aan chroom VI houdende stoffen.
Eiser heeft het beroep dat hij bij de rechtbank had ingesteld tegen het besluit van 26 januari 2016 daarop ingetrokken.
2. Omdat eiser in aanmerking kwam voor een tegemoetkoming op grond van de Coulanceregeling, heeft verweerder ambtshalve beoordeeld of eiser in aanmerking kwam voor een tegemoetkoming op grond van de Regeling. Bij het primaire besluit heeft verweerder geoordeeld dat eiser niet in aanmerking komt voor een tegemoetkoming op grond van de Regeling. Bij het bestreden besluit heeft verweerder dit standpunt gehandhaafd.
Daaraan is ten grondslag gelegd dat eisers aandoening, te weten ‘chronic lung disorder’ ofwel COPD, een aandoening is die wordt genoemd in bijlage 2 bij de Regeling. Volgens deze bijlage leidt COPD alleen tot een tegemoetkoming bij functies die zijn ingedeeld in categorie 1 van bijlage 1 bij de Regeling (functies met mogelijk directe blootstelling aan chroom-6). Echter, eisers functie is volgens bijlage 1 ingedeeld in groep 2, zijnde functies met een aannemelijke achtergrondblootstelling aan chroom-6. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat in bezwaar niet of onvoldoende is gebleken en aangetoond dat in eisers geval zijn werkzaamheden afweken van die van een reguliere TPA en dat er geen reden is deze werkzaamheden met toepassing van artikel 3 lid 4 van de Regeling te zien als behorende tot de categorie van functies met ‘mogelijk directe blootstelling aan chroom-6’. Eiser had een functie waarbij hij wel daadwerkelijk in de werkplaats aanwezig was, maar niet zelf met chroom-6 houdende stoffen heeft gewerkt. Ook al zou eiser – wat niet is komen vast te staan – meer uren in de werkplaats hebben doorgebracht, dan nog blijft zijn functie een functie met achtergrondblootstelling.
3. Eiser is het met het bestreden besluit niet eens. Hij betoogt dat hij in zijn werkzaamheden intensief en direct is blootgesteld aan chroom-6 en dat zijn werkzaamheden dus vallen binnen groep 1A van bijlage 1 bij de Regeling.
Hij stelt dat zijn werkzaamheden als TPA formeel bestonden uit onder andere het uitgeven van gereedschappen naar de werkplaatsen, maar ook het reinigen en inventariseren van die gereedschappen en gereedschapskisten. Eiser was weliswaar formeel aangesteld als TPA, maar was van oorsprong monteur en heeft in de praktijk
meer de werkzaamheden van monteur uitgevoerd dan de werkzaamheden van TPA. In de praktijk werd eiser steeds (dagelijks) ingezet als maintenance engineer in de werkplaatsen om motoren van de voertuigen te vervangen. Die motoren werden schoongemaakt met benzeen houdende stoffen. Ook heeft hij meerdere collega’s ingewerkt in de werkplaatsen. Eiser diende daarom frequent in meerdere werkplaatsen te zijn en was dus voortdurend aanwezig bij de diverse in die op de onderdelen tracks, wheels en trade shop voorkomende verspanende werkzaamheden (schuren, slijpen). In dat kader is eiser direct en rechtstreeks in aanraking gekomen met het chroom-6 bevattend slijpstof en heeft hij dus een functie vervuld met directe blootstelling aan chroom-6 als bedoeld in groep 1 van de Regeling.
Naast dat slijpstof kwam eiser op meerdere plaatsen en bij meerdere gelegenheden ook in aanraking met straalgrit van de stralerij waarin chroom-6 was achtergebleven. Er wordt door het RIVM in het Eindrapport WP4 Blootstelling volstrekt ten onrechte gesteld dat zoveel mogelijk het gritstralen in een afzonderlijke, gecompartimenteerde ruimte plaatsvond, waardoor minder chroom-6 blootstelling werd gerealiseerd en dat dit zelfs in de loop der jaren vanaf 1992 verder zou zijn verbeterd. Documenten melden in 2001 dat een scheidingswand is geplaatst tussen de preserveringwerkplaats en de spuit- en straalcabines. Het jarenlange onderzoek ten spijt gaat het RIVM uit van een onjuiste veronderstelling dat chroom-6 slechts door schuren en slijpen werd verspreid en daarom slechts een beperkt aantal mensen met speciale functies op die wijze via inademing of op de huid in aanraking kwam met chroom-6.
Eiser wijst op de getuigenverhoren die hebben plaatsgevonden bij de rechtbank Maastricht. Het RIVM lijkt, gezien de verkeerde uitgangspunten, daarvan geen kennis te hebben genomen. In die getuigenverklaringen is nauwkeurig en gedetailleerd uitgelegd op welke wijze de mensen met chroom-6 in aanraking kwamen. Niet alleen via de longen, maar ook werd chroom-6 ingeslikt middels het sputum, maar ook via thee, koffie en de lunch. De lunchtafel waar de werkers lunchten stond naast de silo waarin het grit werd verzameld en steeds weer opnieuw werd gerecycled. De uitgangspunten die aan de verdere indelingen van groepen en ziekten ten grond liggen worden niet duidelijk omschreven en toegelicht, maar het lijkt erop dat het RIVM ervan uitgaat dat chroom-6 enkel werd ingeademd door mensen die schuren en slijpen en daardoor in aanraking kwamen met chroom-6 binnen het neusschot en de longen. Dit is echter niet zo. De getuigen hebben verduidelijkt:
a. De verf, de grondlagen en dus chroom-6 werden afgestraald in de straalcabines. Hierdoor kwam met de verf ook het grit in een put onder de voertuigen terecht. Van hieruit werd het grit gerecycled door het buiten het compartiment in een silo te brengen. Die silo stond buiten de gritstralerij gewoon in de werkruimte waar iedereen aan voertuigen werkte, maar ook bij de lunchtafel waar de werkers lunchten en koffie en thee dronken. Die silo zat dus vol met gebruikt chroom-6 bevattend grit. Voor zover dit niet volledig was verpulverd werd het grit eindeloos hergebruikt.
b. Onderin die silo werd het grit gefilterd door een rooster. Men klopte op de silo en van daaruit plofte het stof in een zak die onder de silo hing. Dit veroorzaakte grote wolken van chroom-6-houdende stof. Dat stof dwarrelde door de loods. Het te dunne stof uit de silo werd ook gebruikt om olie en diesel op te vegen. Nabij die silo liepen mensen in en uit, werkten mensen, werd er koffie en thee gedronken en geluncht.
c. Die stof werd dus niet alleen ingeademd maar ook gegeten. Het kwam in het speeksel en werd ingeslikt. Dat stof kwam ook in de luchtventilatie terecht. 80% van de lucht werd weer teruggeblazen in alle ruimtes ook in die van andere afgesloten ruimten in de loodsen bijvoorbeeld in die van de administratie en de magazijnen. Zo ademden ook andere werkers die niet schuren chroom-6 zonder bescherming in.
d. De gritstralers deden de deuren van de straalcabines open. Het stof uit de straalcabines kwam daardoor naar buiten in de werkruimten. De gritstralers bliezen hun overalls in de open ruimte met luchtpistolen schoon. Het stof dwarrelde de werkruimten in. Vlakbij die silo en bij de uitgang van de straalcabine werd gewerkt maar ook gepauzeerd aan de voornoemde tafel.
e. De voertuigen werden van buiten en van binnen gestraald. Het grit bleef ook in de gestraalde voertuigen achter. Die voertuigen werden dus met resten grit naar andere loodsen vervoerd en daar werd het grit opgeveegd en/of uit de voertuigen weggeblazen.
f. Indien dus motoren of onderdelen in de voertuigen werden vervangen nadat deze gegritstraald waren, bevond zich tussen de gedemonteerde onderdelen overal grit. Om binnen in het voertuig schoon te werken, werd met een luchtpistool het grit weggeblazen en het stof zonder ventilatie van betekenis ingeademd.
g. Bij de silo bevond zich ook het luchthercirculatiesysteem. Die chroom-6 houdende lucht werd opgezogen, nauwelijks gefilterd (waarbij deze filters niet eens regelmatig werden vervangen), via het luchthercirculatiesysteem rondgepompt in het hele maintenance gebouw en kwam zo ook terecht op de shop en in de kantoren.
Alle mensen op de POMS-sites werkend in het maintenance gebouw kwamen dus intensief met chroom-6 in aanraking.
Eiser is dus zeer stelselmatig, gedurende een periode van meerdere jaren, blootgesteld aan onder andere chroom-6.
4. Verweerder stelt in het verweerschrift dat bij eiser sprake is geweest van achtergrondblootstelling. Er is geen sprake is geweest van directe blootstelling van eiser aan chroom-6, nu eiser niet zelf met chroom-6 houdende producten heeft gewerkt. Het aanwezig zijn in ruimtes waar met chroom-6 houdende producten werd gewerkt betekent niet dat sprake is van directe blootstelling als bedoeld in het RIVM-rapport.
5. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Voor de toepasselijke regelgeving verwijst de rechtbank naar de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
5.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser formeel gedurende tenminste tien jaar de functie van TPA heeft vervuld bij de POMS-site Brunssum. Voorts heeft verweerder ter zitting gesteld dat hij aangetoond acht dat eiser lijdt aan COPD, nu de diagnose COPD door een arts is gesteld. COPD is een aandoening genoemd in bijlage 2 bij de Regeling als een ziekte die mogelijk wordt veroorzaakt door blootstelling aan chroom-6 bij functies met mogelijk directe blootstelling, dat wil zeggen de functies genoemd in groep 1 van bijlage 1 bij de Regeling.
5.3.
Eisers functie TPA is een functie genoemd in groep 2 van bijlage 1 bij de Regeling, waarvoor geldt dat achtergrondblootstelling aan chroom-6 aannemelijk is. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat de ziekte COPD in combinatie met een functie uit groep 2 niet leidt tot een tegemoetkoming, zoals ook blijkt uit bijlage 3 bij de Regeling. Volgens de Regeling leidt de aandoening COPD slechts bij een functie uit groep 1 tot een tegemoetkoming.
5.4.
De rechtbank is voorts met verweerder van oordeel dat, indien ervan uit zou moeten worden gegaan dat eiser meer uren zou hebben verbleven in de werkplaats dan gemiddeld bij een TPA het geval was, dit niet kan leiden tot de conclusie dat eisers functie daardoor moet worden aangemerkt als een functie van groep 1. Immers, er is dan nog steeds geen sprake van een functie waarbij directe blootstelling aan chroom-6 houdende stoffen heeft plaatsgevonden door het direct werken met deze stoffen, zoals bij de functies in groep 1 wel het geval is.
5.5.
Voorts is in geschil of verweerder toepassing had moeten geven aan artikel 3, vierde lid, van de Regeling. Dit artikellid luidt:

Als de beoordeling van de feitelijke situatie daar aanleiding toe geeft, wordt ten gunste van de werknemer afgeweken van het eerste lid.”
In de toelichting bij artikel 3 van de Regeling staat:

Door het RIVM is een lijst vastgesteld van aandoeningen die door chroom-6 kunnen worden veroorzaakt. Daarnaast heeft het RIVM op groepsniveau een relatie gelegd tussen de aandoeningen en bepaalde functies, wat tot uitdrukking komt in de matrix van bijlage 2. In deze matrix wordt aangegeven of het mogelijk is dat een bepaalde aandoening is veroorzaakt door blootstelling aan chroom-6 in de functie waarin de werknemer werkzaam is geweest. Voor de regeling is het niet voldoende dat een betrokkene stelt dat hij een bepaalde aandoening heeft; deze moet door een arts zijn vastgesteld (eerste lid).
Volgens het RIVM-onderzoek geldt bij COPD een maximale latentieperiode van vijf jaar. Dat wil zeggen: als de COPD zich meer dan vijf jaar na afloop van de blootstelling aan chroom-6 heeft geopenbaard, is niet aannemelijk dat de COPD (mede) daardoor is veroorzaakt. Dit houdt verband met het herstellend vermogen van de longen. Voor de werknemer met COPD die zich voor 1 januari 2012 heeft geopenbaard, wordt de latentieperiode echter buiten beschouwing gelaten (tweede lid).
(…)
Het RIVM heeft in de matrix (zie bijlage 2) op groepsniveau een relatie gelegd tussen de aandoeningen en bepaalde functies. Het is echter niet uit te sluiten dat een individuele werknemer intensiever is blootgesteld aan chroom-6 dan uit de matrix volgt (vierde lid). Een voorbeeld is de werknemer die formeel op een bepaalde functie was geplaatst maar in de praktijk andere werkzaamheden uitvoerde. Het is aan de werknemer om deze feitelijke situatie aannemelijk te maken. Als hij daar in slaagt, dan wordt hij voor de berekening van de uitkering in de functiecategorie geplaatst die bij die feitelijke situatie past. Er is in dat geval geen beleidsvrijheid.”
5.6.
Allereerst is bij het beroep op artikel 3, vierde lid van de Regeling de vraag aan de orde of een functie uit groep 2 van bijlage 1 van de Regeling, te weten een functie met een aannemelijke achtergrondblootstelling, onder omstandigheden met toepassing van voornoemde bepaling alsnog als een functie behorend tot groep 1 kan worden aangemerkt. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende beargumenteerd dat dit niet aan de orde is, omdat het verschil tussen een besmetting met chroom-6 in een functie van groep 1 en een functie van groep 2 een factor 10 inhoudt. Dat wil zeggen dat de besmetting bij functies in groep 1 tien keer zoveel is als in functies in groep 2.
5.7.
Vervolgens is bij het beroep op artikel 3, vierde lid, van de Regeling de vraag aan de orde of in dit concrete geval de feitelijke situatie aanleiding moet geven om ten gunste van eiser af te wijken van de hoofdregel van artikel 3, eerste lid van de Regeling. Voor de beantwoording van deze vraag is het van belang om de feitelijke werkzaamheden van eiser te beoordelen in het licht van de mate van blootstelling, kort gezegd: is eiser intensiever blootgesteld geweest aan chroom-6 dan op grond van zijn (formele) functie valt te verwachten? Het is aan de werknemer om deze feitelijke situatie aannemelijk te maken.
5.8.
De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij, hoewel hij formeel op de functie van TPA was geplaatst, in de praktijk meer dan incidenteel de werkzaamheden van monteur uitvoerde. Daartoe acht de rechtbank het volgende van belang.
5.9.
In zijn aanvraag om een tegemoetkoming op grond van de Coulanceregeling heeft eiser niets vermeld over het verrichten van monteurswerkzaamheden. In de bij die aanvraag als bijlage gevoegde, niet-ondertekende persoonsregistratie blootstelling gevaarlijke stoffen en fysische processen is bij de vraag tijdens welke werkzaamheden de werknemer blootgesteld is geweest vermeld: “Tijdens het inventariseren van gereedschap in de werkplaats. Tijdens het opslag & uitgifte van gereedschappen, grijpvoorraad en reparatie onderdelen.” In dit formulier is tevens vermeld dat de werknemer gedurende 8 uur per dag blootgesteld is geweest. In zijn bezwaarschrift tegen de afwijzing van de aanvraag om een tegemoetkoming op grond van de Coulanceregeling van 16 september 2015 heeft eiser evenmin vermeld dat hij monteurswerkzaamheden heeft verricht en vermeldt hij dat in zijn geval de duur van de blootstelling was: 1 tot 1,5 uur per dag x 5 dagen per week. Eiser verwijst in dit bezwaarschrift naar een bijgevoegde beoordelingslijst van 8 juli 1993 om zijn relevante arbeidsverleden met chroom-6 blootstelling aan te tonen, maar ook in die beoordelingslijst wordt enkel gesproken over zijn functioneren als TPA.
Blijkens de telefoonnotitie van het horen op 5 oktober 2015 heeft eiser onder meer gezegd dat zijn werkplek/loket naast c.q. om de hoek van de Wheels- & Trackshop was en dat onderdeel van zijn functie als TPA Wheels was het periodiek in de Trackshop inventariseren van de gereedschapskisten van de aldaar werkzame monteurs. Daarnaast is hij zowel voor het inwerken van twee TPA’s Wheels als voor zijn (waarnemend) functioneren als TPA Wheels regelmatig in de Trackshop geweest. In de Trackshop zou blijkens een veegmonster een hoge concentratie chroom-6 zijn vastgesteld.
In zijn e-mail van 10 juni 2015 aan een medewerker van verweerder, waarin eiser een samenstelling van zijn werkzaamheden als TPA Tracks & Armament opgeeft, heeft eiser zijn werkzaamheden als TPA uitvoerig beschreven (met vermelding van aantallen te controleren gereedschapskisten, bij te houden kasten grijpvoorraad en uit te geven en terug te ontvangen gereedschappen). Ook beschrijft hij in deze e-mail zijn werkzaamheden als waarnemend TPA Wheels. De conclusie van zijn e-mail is dat hij door alle beschreven werkzaamheden – die hij in de “werkplaats” heeft verricht – en de tijd die hij daar (in de werkplaats) heeft doorgebracht een hoge blootstelling aan chroom-6 heeft gehad. In de beschrijving van zijn werkzaamheden heeft hij niets vermeld over monteurswerkzaamheden.
In een schriftelijke verklaring van 28 november 2015 van [A] en [B] wordt vermeld dat eisers werkzaamheden er als volgt uitzagen: “Het onderhouden van materialen en gereedschappen zoals schoonmaken en reparatie. Het controleren en inventariseren van gereedschapskisten, masterboxen, luchtslangen en haspels, het aanvullen van grijpvoorraad, poetsdoeken en absorbeergrit voor olie en brandstoffen enzovoorts.” Coort en Galstaun bevestigen voorts dat eiser voor deze werkzaamheden dagelijks geruime uren aanwezig was in de werkplaatsen en daardoor langdurig was blootgesteld aan chroom-6.
In zijn bezwaarschrift tegen het primaire besluit vermeldt eiser dat hij een langere periode tevens de functie van TPA Wheels heeft waargenomen en ook daar reparaties en onderhoud heeft uitgevoerd op de werkvloer naast zijn eigen functie als TPA Tracks & Armament.
In het verslag van de telefonische hoorzitting in het kader van eisers bezwaar op
26 september 2018 is opgenomen dat eiser heeft aangegeven dat hij voor meer werkzaamheden is ingezet dan alleen TPA. Eiser zou – gezien zijn achtergrond als monteur – na grote oefeningen ook zijn ingezet voor andere werkzaamheden zoals bijvoorbeeld het vervangen van motoren van voertuigen. In deze hoorzitting verzoekt eiser ook rekening te houden met 3 verklaringen van oud-collega’s. Deze – gelijkluidende – verklaringen zijn als bijlage bij het bezwaarschrift van eiser gevoegd en houden ten aanzien van eisers werkzaamheden en de daarin opgelopen blootstelling aan chroom-6 in dat hij voor zijn diverse (reguliere) werkzaamheden als TPA vaker in de werkplaatsen aanwezig was waar het slijpen, boren, schuren en verven plaatsvond.
Eiser heeft tijdens het telefonisch horen op 26 september 2018 en tijdens het onderzoek ter zitting aangegeven dat hij vanwege zijn extra werkzaamheden – waaronder monteurswerkzaamheden – jaarlijks een gratificatie ontving, maar dat hij geen promotie kreeg noch als monteur werd aangesteld. In de gratificatieformulieren werd naar zeggen van eiser niet vermeld waarom de gratificatie werd toegekend. Daarom zijn deze door eiser ook niet als bewijsstukken ingebracht. Tijdens het onderzoek ter zitting heeft eiser gesteld dat hij de gratificatieformulieren niet meer in bezit heeft.
De heer Coort heeft tijdens het onderzoek ter zitting onder meer verklaard dat alles in feite al op papier staat. Eiser liep altijd in de werkplaats en was altijd met gereedschap bezig. In drukke periodes werd hij met zijn technische achtergrond als monteur in de werkplaats ingezet.
5.10.
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit hetgeen door eiser is aangevoerd, aan bewijsstukken is ingebracht en door getuigen is verklaard niet worden afgeleid dat eiser – anders dan in verband met zijn reguliere functie als TPA – substantieel is ingezet als monteur en dat zijn werkzaamheden ‘overall’ gezien als zodanig zouden moeten worden gekwalificeerd. Uit geen enkel stuk blijkt dat hij als monteur werkzaam was.
5.11.
Nu eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij, hoewel hij formeel op de functie van TPA was geplaatst, in de praktijk meer dan incidenteel de werkzaamheden van monteur uitvoerde, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat geen aanleiding bestaat op basis van de feitelijke situatie ten gunste van eiser af te wijken in die zin dat hij gelijk wordt gesteld met een werknemer die een functie uit groep 1 van de bijlage 1 bij de Regeling heeft vervuld.
5.12.
Eiser heeft verder aangevoerd dat het bestreden besluit is gebaseerd op een Regeling die onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat deze is gebaseerd op een onzorgvuldig onderzoek door het RIVM.
5.13.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (uitspraken van 19 mei 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BD2441 en 28 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:937) kunnen aan de inhoud of de wijze van totstandkoming van een algemeen verbindend voorschrift, zoals de Regeling, zodanig ernstige gebreken kleven dat dit voorschrift om die reden niet als grondslag kan dienen voor daarop in concrete gevallen te baseren beslissingen. Dit betekent dat aan de rechter, behoudens het geval dat zulk een toetsing hem uitdrukkelijk is ontzegd, zoals bij wetten in formele zin het geval is, de bevoegdheid toekomt te bezien of het desbetreffende algemeen verbindend voorschrift een voldoende deugdelijke grondslag biedt voor het in geding betrokken besluit. De rechter dient daarbij te beoordelen of het desbetreffende voorschrift al dan niet in strijd komt met een of meer regels van geschreven recht of ongeschreven recht, daaronder begrepen de algemene rechtsbeginselen en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Bij die beoordeling zal hij gezien zijn staatsrechtelijke positie de nodige terughoudendheid dienen te betrachten.
5.14.
De Regeling voorziet in een tegemoetkoming aan degene die in de uitoefening van zijn werk voor het Ministerie van Defensie is blootgesteld aan chroom-6, en waarbij aannemelijk is dat hij (mede) in verband daarmee lijdt aan een bepaalde aandoening. Het onderzoek van het RIVM, waarop de Regeling grotendeels is gebaseerd, is verricht op groepsniveau, waardoor individuele omstandigheden in de Regeling een beperkte rol spelen. Voor het vaststellen van het recht op een uitkering wordt gebruik gemaakt van een RIVM-matrix die een relatie legt tussen functies en aandoeningen. Daarnaast spelen factoren als duur van blootstelling, aard van de aandoening en risico’s in relatie tot multicausaliteit een rol. Het RIVM heeft in de matrix (zie bijlage 2 bij de Regeling) op groepsniveau een relatie gelegd tussen de aandoeningen en bepaalde functies.
5.15.
Van belang is voorts dat het gaat om een regeling die voorziet in een tegemoetkoming. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Regeling wordt door het aanvaarden van een uitkering op grond van de Regeling geen afstand gedaan van een lopende of toekomstige aansprakelijkstelling.
5.16.
Voor zover eiser de bevindingen van het RIVM heeft aangevochten, heeft hij zijn standpunt onvoldoende onderbouwd. Eiser heeft geen onderzoek van een andere deskundige overgelegd waarmee de onjuistheid van de bevindingen van het RIVM aannemelijk kunnen worden gemaakt. Eiser heeft enkel verklaringen van getuigen overgelegd die ten behoeve van een civiele procedure bij de rechtbank Limburg in 2015 zijn opgemaakt. Door eiser is gesteld dat door het RIVM geen acht is geslagen op de in deze verklaringen beschreven wijze van werken. Uit het rapport ‘Blootstelling aan chroom-6 op de NL-POMS-sites 1984’ blijkt dat de onderzoekers ook gesprekken hebben gevoerd met oud-POMS-medewerkers en dat, onder andere, op basis daarvan inzicht is verkregen in de frequentie en duur van de taken waarbij mogelijk blootstelling aan chroom-6 heeft plaatsgevonden. Het RIVM is op basis daarvan uitgegaan van worst-case-scenario’s. De door eiser overgelegde getuigenverklaringen kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet tot de conclusie leiden dat het onderzoek door het RIVM onzorgvuldig of niet onafhankelijk is verricht dan wel dat de bevindingen onjuist zijn.
5.17.
De rechtbank acht verder van belang dat er in de Regeling rekening mee is gehouden dat het niet uit te sluiten is dat een individuele werknemer intensiever is blootgesteld aan chroom-6 dan uit de RIVM-matrix volgt. De rechtbank verwijst hiervoor naar artikel 3, vierde lid van de Regeling en hetgeen hierover in het voorgaande is gesteld.
5.18.
Aangezien de rechtbank geen aanknopingspunten ziet voor de conclusie dat het onderzoek door het RIVM ondeugdelijk zou zijn en de Regeling grotendeels is gebaseerd op het RIVM-onderzoek, is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van zodanig ernstige gebreken die aan de Regeling kleven, dat dit voorschrift niet als grondslag kan dienen voor daarop in concrete gevallen te baseren beslissingen.
Met dit oordeel ten aanzien van de exceptieve toetsing sluit de rechtbank aan bij het oordeel van de rechtbank Limburg (uitspraak van 26 augustus 2019, ECLI:NL:RBLIM:2019:7750).
5.19.
Het beroep is ongegrond.
5.20.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 31 maart 2020 gedaan door mr. G.P. Kleijn, voorzitter, en mr. M.J.L. van der Waals en mr. P.T. Heblij, leden, in aanwezigheid van mr. J.A. Leijten, griffier. Als gevolg van de maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op rechtspraak.nl.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
BIJLAGE – SGR 19/676
Regeling uitkering chroom-6 Defensie
Artikel 3
1. De werknemer komt op zijn aanvraag in aanmerking voor de uitkering als aannemelijk is dat hij:
a. gedurende ten minste een jaar een functie als omschreven in bijlage 1 uitoefent of heeft uitgeoefend; en
b. lijdt aan een of meer aandoeningen die door een arts zijn vastgesteld die, gelet op bijlage 2, in de uitoefening van de onder a genoemde functie mogelijk zijn veroorzaakt door blootstelling aan chroom-6.
(…)
4 Als de beoordeling van de feitelijke situatie daar aanleiding toe geeft, wordt ten gunste van de werknemer afgeweken van het eerste lid.
Artikel 5
1. Het immaterieel deel van de uitkering, genoemd in de artikelen 3 en 4, wordt berekend aan de hand van bijlage 3.
(…)
4 De uitkering wordt verrekend met coulancetegemoetkoming en letstelschadevergoeding, voor zover die eerder zijn toegekend in verband met blootstelling aan chroom-6.
(…)

Bijlage 1. behorend bij de Regeling uitkering chroom-6 Defensie
POMS
Indeling van functies POMS in 3 groepen. Groep 1 is nader gecategoriseerd naar mate van blootstelling.
Groep 1: Functies met mogelijk directe blootstelling aan chroom-6
Categorie A
Technician
maintenance/commel, engineer, tracks, wheels, trade shop Vriezenveen
mechanic, repairman en monteur
maintenance/commel, engineer, tracks, wheels
derust repairman
maintenance/engineer
Preserveerder
maintenance/preservation
Lasser
maintenance/engineer, trade shop Vriezenveen
metal worker
maintenance/trade shop Vriezenveen
Categorie B
meewerkend voorman
maintenance/commel, engineer, preservation, tracks, wheels, trade shop Vriezenveen
Categorie C
Spuiter
maintenance/preservation
Straler
maintenance/preservation
Groep 2: Functies met aannemelijke achtergrondblootstelling aan chroom-6
installation technician
staf/facility management/infra
quality inspector
staf/quality control
safety en arbo&milieu specialist
commandogroep
magazijnbediende
shop stock
Bewaker
staf/security
medewerker storage
Storage
Handyman
staf/general services
Medewerker trade shop (overige)
maintenance trade shop Vriezenveen
Supervisor
maintenance/engineer, preservation, tracks, wheels, trade shop
tools & parts-attendant
maintenance/engineer, preservation, tracks, wheels, trade shop

Groep 3. Functies met mogelijk incidentele blootstelling aan chroom-6

(…)


Bijlage 2. behorend bij de Regeling uitkering chroom-6 Defensie
Mogelijkheid dat ziekten zijn veroorzaakt door blootstelling aan chroom-6 voor de functies benoemd in bijlage 1
longkanker
neuskanker en neusbijholtekanker
maagkanker
chroom-6-gerelateerd allergisch contacteczeem
chroom-6-gerelateerde allergische astma en rhinitis
Functies met mogelijk directe blootstelling (groep 1)
Functies met aannemelijke achtergrondblootstelling (groep 2)
Functies met mogelijk incidentele blootstelling (groep 3)
COPD
longfibrose
niet-immunologisch (irritatief) beroepsastma
Functies met mogelijk directe blootstelling (groep 1)
(…)

Bijlage 3. behorend bij de Regeling uitkering chroom-6 Defensie

(…)

COPD (Latentietijd binnen 5 jaar na blootstelling)
Bij blootstelling tot 10 jaar
Bij blootstelling van tenminste 10 jaar
Groep 1
Groep 1 cat. A
Groep 1 cat. B
Groep 1 cat. C
€ 7.500
AMA 0,1: 7.500
AMA 2: € 20.000
AMA 3: € 27.000
AMA 4: € 40.000
AMA 0,1: 7.500
AMA 2: € 14.000
AMA 3: € 19.000
AMA 4: € 28.000
(…)