ECLI:NL:CRVB:2018:3928

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 december 2018
Publicatiedatum
7 december 2018
Zaaknummer
14/4562 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de hoogte van het persoonsgebonden budget voor zorg in 2013 en 2014

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep over de hoogte van het persoonsgebonden budget (pgb) dat aan betrokkene is toegekend voor de jaren 2013 en 2014. Betrokkene, geïndiceerd voor zorg op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ), ontving zorg in de vorm van een pgb. Het zorgkantoor had de hoogte van het pgb vastgesteld op basis van de gewijzigde tabel in bijlage 2 van de Regeling subsidies AWBZ (Rsa). Betrokkene was van mening dat het zorgkantoor de Rsa onjuist had toegepast, wat leidde tot een lager pgb dan waar hij recht op had.

De rechtbank had eerder geoordeeld dat het zorgkantoor de motivering van de besluiten om het pgb te verlagen onvoldoende had onderbouwd. In hoger beroep heeft het zorgkantoor de aangevallen uitspraken bestreden. De Raad heeft vastgesteld dat de wijziging van de Rsa, die per 1 januari 2013 in werking trad, correct was toegepast en dat de hoogte van het pgb voor 2013 en 2014 op de juiste wijze was berekend. De Raad heeft de eerdere uitspraken van de rechtbank vernietigd en de beroepen van betrokkene ongegrond verklaard.

De Raad concludeert dat het zorgkantoor de hoogte van het pgb voor de jaren 2013 en 2014 op de juiste wijze heeft vastgesteld, en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in het openbaar op 5 december 2018.

Uitspraak

14/4562 AWBZ, 14/5948 AWBZ
Datum uitspraak: 5 december 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de tussenuitspraak van de rechtbank Den Haag van 12 februari 2014, 13/3424 (aangevallen tussenuitspraak) en tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 8 juli 2014, 13/3424 (aangevallen uitspraak 1), en uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 23 september 2014, 14/5073 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
CZ Zorgkantoor B.V. (zorgkantoor)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Het zorgkantoor heeft in beide zaken hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Namens betrokkene heeft [A] in beide zaken een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft in de zaken gevoegd plaatsgevonden op 21 oktober 2015. Het zorgkantoor heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.A.M. Clijsen. Betrokkene is vertegenwoordigd door zijn vader [naam vader] , bijgestaan door [A] .
De Raad heeft het onderzoek heropend en partijen in de gelegenheid gesteld te reageren op de uitspraken van de Raad van 28 maart 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:936 en ECLI:NL:CRVB:2018:937). Partijen hebben ieder een nader stuk ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een (nader) onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Betrokkene is bij besluit van 28 januari 2010 door CIZ geïndiceerd voor zorg op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) in de vorm van een zorgzwaartepakket (ZZP) VG05, voor de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2014. Dit ZZP omvat, naast de aanspraak op verblijf, de functies persoonlijke verzorging, verpleging, begeleiding individueel en begeleiding groep (inclusief vervoer). Betrokkene verblijft niet in een instelling, maar ontvangt de zorg thuis in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb).
1.2.
Bij besluit van 14 december 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 23 juli 2013 (bestreden besluit 1), heeft het zorgkantoor aan betrokkene voor het jaar 2013 een pgb verleend van € 72.357,11 (netto). Het zorgkantoor heeft de hoogte van het pgb bepaald aan de hand van de tabel in bijlage 2 van de Regeling subsidies AWBZ (Rsa). Betrokkene heeft beroep ingesteld tegen bestreden besluit 1.
1.3.
Bij besluit van 18 december 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 2 juni 2014 (bestreden besluit 2), heeft het zorgkantoor aan betrokkene voor het jaar 2014 een pgb verleend van € 65.162,27 (netto). Ook voor 2014 heeft het zorgkantoor de hoogte van het pgb bepaald aan de hand van de tabel in bijlage 2 van de Rsa. Betrokkene heeft beroep ingesteld tegen bestreden besluit 2.
2.1.
Bij de aangevallen tussenuitspraak heeft de rechtbank, voor zover van belang, overwogen dat uit het indicatiebesluit van CIZ volgt dat betrokkene behoefte heeft aan negen dagdelen begeleiding groep. Uit de tabel in bijlage 2 van de Rsa blijkt dat voor de berekening van de hoogte van het pgb deze negen dagdelen begeleiding groep worden vergoed op basis van zeven dagdelen. De rechtbank houdt het ervoor dat betrokkene met het aldus toegekende pgb geen begeleiding groep kan inkopen in de omvang die CIZ heeft geïndiceerd. Bestreden besluit 1 berust dan ook op een ondeugdelijke motivering. De rechtbank heeft het zorgkantoor in de gelegenheid gesteld om het gebrek in bestreden besluit 1 te herstellen.
2.2.
Bij aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank, voor zover van belang, het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het besluit van 14 december 2012 herroepen en zelf in de zaak voorzien. De rechtbank heeft overwogen dat het zorgkantoor met de brief van 7 maart 2014 het gebrek in bestreden besluit 1 niet heeft hersteld. De rechtbank heeft, met bepaling dat zijn uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit 1, het zorgkantoor opgedragen om betrokkene voor het jaar 2013 een pgb uit te betalen dat hem in staat stelt daarvan voor dat jaar negen dagdelen begeleiding groep te bekostigen.
2.3.
Bij aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank op grond van dezelfde overwegingen als in de aangevallen tussenuitspraak en aangevallen uitspraak 1 het beroep tegen bestreden besluit 2 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het besluit van 18 december 2013 herroepen. De rechtbank heeft, met bepaling dat zijn uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit 2, het zorgkantoor opgedragen om betrokkene ook voor het jaar 2014 een pgb uit te betalen dat hem in staat stelt daarvan voor dat jaar negen dagdelen begeleiding groep te bekostigen.
3.1.
Het zorgkantoor heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen (tussen)uitspraken gekeerd. Het zorgkantoor heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het Zorgkantoor de Rsa onjuist heeft toegepast bij de omrekening van het ZZP van betrokkene naar een pgb.
3.2.
Betrokkene heeft in hoger beroep in beide zaken verweer gevoerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het zorgkantoor heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen tussenuitspraak en aangevallen uitspraak 1 gekeerd voor zover de rechtbank daarbij bestreden besluit 1 heeft vernietigd, het besluit van 14 december 2012 heeft herzien en zelf in de zaak heeft voorzien. Het zorgkantoor heeft zich niet gekeerd tegen het oordeel in de aangevallen tussenuitspraak en aangevallen uitspraak 1 dat het beroep van betrokkene voor zover het is gericht tegen besluiten van het zorgkantoor van 19 maart 2013 en 17 juli 2013 niet-ontvankelijk is, zodat dit niet tot de omvang van het hoger beroep behoort. Verder heeft het zorgkantoor zich gekeerd tegen aangevallen uitspraak 2.
4.2.1.
Artikel 2.6.6, eerste lid, van de Rsa luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Het bruto persoonsgebonden budget bedraagt in 2013 maximaal voor:
a. persoonlijke verzorging:
(…)
4e klasse 4: € 12.606
(…)
b. verpleging:
2e klasse 1: € 3.819
(…)
c. begeleiding individueel:
(…)
5e klasse 5: € 22.630
(…)
d. (…)
e. begeleiding groep, inclusief vervoer:
(…)
7e klasse 7: € 18.485
(…).”
Voor 2014 luiden deze bedragen op grond van artikel 2.6.6, tweede lid, van de Rsa: voor persoonlijke verzorging 4e klasse 4 € 12.618,-, voor verpleging 2e klasse 1 € 3.817,-, voor begeleiding individueel 5e klasse 5 € 22.621,- en voor begeleiding groep inclusief vervoer
7e klasse 7 € 18.485,-.
4.2.2.
In artikel 2.6.6, derde (2013) of vierde lid (2014), van de Rsa is bepaald dat indien de verzekerde beschikt over een indicatiebesluit waaruit blijkt dat hij is aangewezen op verblijf, het bruto pgb wordt berekend door het ZZP met toepassing van bijlage 2 van de Rsa om te rekenen naar een of meer klassen bedoeld in het eerste (2013) of tweede (2014) lid.
4.2.3.
Bijlage 2 van de Rsa, zoals deze luidde in 2012, kent bij ZZP VG05 aan de functie begeleiding groep klasse 9 toe.
4.2.4.
Bijlage 2 van de Rsa, zoals deze luidde in 2013 en 2014, kent bij ZZP VG05 aan de functie begeleiding groep klasse 7 toe.
4.3.
Per 1 januari 2013 heeft een wijziging plaatsgevonden van de Rsa waarbij onder andere de in bijlage van de Rsa opgenomen tabel is gewijzigd (Regeling van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 12 december 2012, Z-3143298, houdende wijziging van de Regeling subsidies AWBZ in verband met aanpassingen ten behoeve van het jaar 2013, Stcrt. 2012, nr. 26638). Vanaf 2013 kent de gewijzigde tabel in bijlage 2 van de Rsa bij ZZP VG05 aan de functie begeleiding groep klasse 7 toe, een verlaging met twee klassen ten opzichte van de tabel zoals deze gold voor de wijziging van de Rsa. Ook voor 2014 geldt de gewijzigde tabel. Deze wijziging brengt voor betrokkene mee dat hij, bij een gelijk gebleven indicatie, voor 2013 en 2014 een lager pgb ontvangt dan in 2012.
4.4.
De Raad heeft op 28 maart 2018 uitspraak gedaan in twee zaken waarin de omrekening van een ZZP naar een pgb aan de hand van de per 1 januari 2013 gewijzigde tabel in bijlage
2 van de Rsa aan de orde was (ECLI:NL:CRVB:2018:936 en ECLI:NL:CRVB:2018:937). De betrokken budgethouders, die waren geïndiceerd voor ZZP VG04 en ZZP VG05, hadden in die zaken aangevoerd dat de gewijzigde tabel in bijlage 2 van de Rsa verbindende kracht mist. De Raad heeft dit betoog verworpen en geoordeeld dat de wijziging van de tabel in bijlage
2 van de Rsa berust op een afdoende motivering. Van strijd met één of meer regels van geschreven of ongeschreven recht is geen sprake. Ook is de wijziging van de tabel in bijlage
2 van de Rsa niet in strijd met artikel 6, derde lid, van de AWBZ. Het zorgkantoor mocht de hoogte van het pgb van de betrokken budgethouders berekenen aan de hand van de gewijzigde tabel in bijlage 2 van de Rsa.
4.5.
Desgevraagd heeft betrokkene in reactie op de in 4.4 genoemde uitspraken aan de Raad bericht dat hij de hoger beroepen wenst in te trekken. Nu niet betrokkene, maar het zorgkantoor de hoger beroepen heeft ingesteld, begrijpt de Raad het standpunt van betrokkene aldus dat hij zijn verweren in deze zaken niet langer handhaaft.
4.6.
Er is geen aanleiding om in deze zaken anders te oordelen dan in de in 4.4 genoemde uitspraken van de Raad van 28 maart 2018. Dit betekent dat de hoger beroepen slagen en de aangevallen (tussen)uitspraken voor vernietiging in aanmerking komen.
4.7.
Nu de gronden van de door betrokkene tegen de bestreden besluiten 1 en 2 ingestelde beroepen gelijk zijn aan zijn verweren in de hoger beroepen en hij deze verweren niet langer handhaaft, heeft de rechtbank, bij deze uitkomst van de hoger beroepen, ten onrechte de beroepen van betrokkene tegen de bestreden besluiten 1 en 2 gegrond verklaard, die besluiten vernietigd, de besluiten van 14 december 2012 en van 18 december 2013 herroepen en zelf in de zaken voorzien.
4.8.
Wat in 4.6 en 4.7 is overwogen leidt tot het volgende. De Raad zal de aangevallen tussenuitspraak en aangevallen uitspraak 1 vernietigen voor zover aangevochten en behoudens voor zover daarbij beslissingen zijn gegeven over proceskosten en griffierecht nu deze beslissingen verband houden met de niet in hoger beroep betrokken besluiten van 19 maart 2013 en 17 juli 2013. De Raad zal aangevallen uitspraak 2 volledig vernietigen. Verder zal de Raad, doende wat de rechtbank zou behoren te doen, de beroepen tegen de bestreden besluiten 1 en 2 ongegrond verklaren. De slotsom hiervan is dat het zorgkantoor de hoogte van het pgb voor 2013 en 2014 van betrokkene heeft kunnen bepalen op de wijze zoals het heeft gedaan in de bestreden besluiten 1 en 2.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen tussenuitspraak en aangevallen uitspraak 1 voor zover
aangevochten en behoudens voor zover daarbij is beslist over proceskosten en griffierecht;
- vernietigt aangevallen uitspraak 2;
- verklaart de beroepen tegen de besluiten van 23 juli 2013 en 2 juni 2014 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door M.F. Wagner als voorzitter en D.S. de Vries en J.P.A. Boersma als leden, in tegenwoordigheid van S.L. Alves als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 december 2018.
(getekend) M.F. Wagner
(getekend) S.L. Alves

KS