Uitspraak
OVERWEGINGEN
6 mei 2015 kennis heeft kunnen nemen van het betreffende besluit. In het verlengde daarvan acht appellant ten aanzien van zijn beroepen tegen de bestreden besluiten I en II onveranderd procesbelang aanwezig.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam met betrekking tot zijn WIA-uitkering. Appellant had een uitkering aangevraagd na beëindiging van zijn dienstverband en was ziek gemeld. Het Uwv had hem in eerste instantie voorlopig in aanmerking gebracht voor een WIA-uitkering, maar later deze uitkering ingetrokken, omdat appellant niet verzekerd zou zijn. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het Uwv verklaarde zijn bezwaar tegen het derde besluit niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding. De rechtbank heeft dit oordeel bevestigd.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het bezwaar tegen het derde besluit ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Het besluit was niet op de juiste wijze bekendgemaakt aan de gemachtigde van appellant, waardoor de bezwaartermijn niet was gaan lopen. De Raad stelt vast dat er sprake is van nauwe verwevenheid tussen de besluiten, en dat het Uwv het derde besluit ook aan de gemachtigde had moeten toezenden. Hierdoor is de Raad van oordeel dat het hoger beroep van appellant slaagt.
De Raad vernietigt de aangevallen uitspraken en de besluiten van het Uwv, en draagt het Uwv op om opnieuw te beslissen op de bezwaren van appellant. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 5.511,-. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met J.S. van der Kolk als voorzitter en E.W. Akkerman en E.J.J.M. Weyers als leden.