ECLI:NL:CRVB:2013:2959
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering bijstandsuitkering wegens gezamenlijke huishouding
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van een bijstandsuitkering op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellante ontving sinds 1 december 2005 bijstand naar de norm voor een alleenstaande, maar na een melding over samenwoning met een man op haar uitkeringsadres, heeft het college van burgemeester en wethouders van ’s-Gravenhage haar uitgenodigd voor een gesprek. Tijdens dit gesprek verklaarde appellante dat de man sinds februari bij haar woonde en dat zij hem hielp na een hartinfarct. Op basis van deze verklaring heeft het college op 26 augustus 2010 de bijstand van appellante beëindigd, omdat zij een gezamenlijke huishouding zou voeren met de man.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank ’s-Gravenhage heeft het beroep tegen deze beslissing ook ongegrond verklaard. Appellante heeft vervolgens hoger beroep ingesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat het college het besluit van 24 maart 2011, waarin de bijstand over een bepaalde periode werd ingetrokken, niet op de juiste wijze had bekendgemaakt aan de gemachtigde van appellante, mr. A.R. Kellermann. Hierdoor was het bezwaar van appellante tegen dit besluit niet-ontvankelijk verklaard, wat de Raad onterecht vond.
De Raad oordeelde dat het college niet voldoende had aangetoond dat er sprake was van wederzijdse zorg tussen appellante en de man, wat een vereiste is voor het aannemen van een gezamenlijke huishouding. De Raad heeft het besluit van 24 maart 2011 herroepen en het college veroordeeld tot het vergoeden van de kosten van appellante, die in totaal € 1.888,- bedragen. De uitspraak werd gedaan op 17 december 2013.