ECLI:NL:CRVB:2021:1152
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Geen recht op WIA-uitkering wegens gebrek aan verzekering en werknemerschap
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant had een WIA-uitkering aangevraagd, maar het Uwv had vastgesteld dat hij niet verzekerd was voor de WIA. De appellant had eerder een WW-uitkering ontvangen, maar deze was ingetrokken, waardoor hij zijn verzekeringsplicht en werknemerschap voor de Ziektewet (ZW) en de Wet WIA niet langer kon ontlenen aan de relevante artikelen van deze wetten. De rechtbank had in de eerdere uitspraak geoordeeld dat de hoorplicht niet was geschonden, wat de appellant in hoger beroep aanvocht. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de appellant geen recht had op een WIA-uitkering, omdat hij niet als werknemer kon worden aangemerkt. De Raad concludeerde dat de eerdere dienstverbanden van de appellant niet leidden tot een aanspraak op een WW-uitkering en dat de hoorplicht niet geschonden was, aangezien het bezwaar van de appellant evident ongegrond was. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met E.J.J.M. Weyers als voorzitter.