ECLI:NL:CRVB:2018:753

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 maart 2018
Publicatiedatum
14 maart 2018
Zaaknummer
15/8264 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om Wajong-uitkering wegens gebrek aan nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een aanvraag voor een Wajong-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De appellant, geboren in 1989, had eerder een Wajong-uitkering ontvangen, maar deze was in 2013 ingetrokken omdat hij minder dan 25% arbeidsongeschikt werd geacht. In 2014 diende hij een nieuwe aanvraag in, die door het Uwv werd afgewezen op basis van het ontbreken van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. De rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep van de appellant ongegrond, waarna hij in hoger beroep ging.

De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of omstandigheden waren die de eerdere intrekking van de Wajong-uitkering onjuist maakten. De appellant had weliswaar medische gegevens ingediend ter ondersteuning van zijn standpunt, maar deze werden niet als nieuw beschouwd. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de appellant niet in zijn verzoek om schadevergoeding kon worden ontvangen, omdat het beroep ongegrond was verklaard. De proceskosten van de appellant werden wel vergoed, tot een totaalbedrag van € 2.004,-.

Uitspraak

15.8264 WAJONG

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 3 november 2015, 14/6177 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 14 maart 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.J. Bronsveld, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend. Verweerder heeft een reactie en een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 26 januari 2018 ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 januari 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Bronsveld. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.W.L. Clemens.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren [in] 1989, heeft op 2 oktober 2009 een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 1998) ingediend. Appellant was op dat moment studerend en had op 28 augustus 2009 letsel opgelopen door een ongeluk met zijn scooter. Met ingang van 27 augustus 2010 heeft het Uwv appellant een Wajong-uitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80 tot 100%. Na een herbeoordeling is deze uitkering bij besluit van 19 december 2012 met ingang van 20 februari 2013 ingetrokken omdat appellant minder dan 25% arbeidsongeschikt is geacht. Het Uwv heeft het hiertegen gemaakte bezwaar van appellant bij beslissing op bezwaar van 9 april 2013 ongegrond verklaard. Tegen dit besluit is door appellant geen beroep ingesteld.
1.2.
Op 15 januari 2014 heeft appellant een aanvraagformulier “Wajong ondersteuning bij werk en inkomen jonggehandicapten” ingediend. Het Uwv heeft deze aanvraag opgevat als een verzoek om terug te komen van het besluit van 19 december 2012. Een verzekeringsarts van het Uwv heeft geconcludeerd dat uit de aanvraag niet blijkt van nieuwe feiten of omstandigheden. Bij besluit van 28 januari 2014 is de aanvraag afgewezen.
1.3.
Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt, waarbij hij heeft gemeld dat zijn gezondheidsklachten zijn verergerd en er inmiddels een intensief revalidatietraject loopt. Ter onderbouwing van zijn bezwaar heeft appellant een huisartsenjournaal overgelegd, met onder meer gegevens van een revalidatiearts. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de ingebrachte gegevens beoordeeld en geconcludeerd dat geen sprake is van nieuwe medische feiten of gegevens die maken dat de eerder genomen beslissing als onjuist moet worden beschouwd. Daarop heeft appellant aanvullende medische gegevens uit de jaren 2009, 2010, 2011 en 2014 ingebracht alsook het volledige letselschaderapport van 1 oktober 2012. Bij beslissing op bezwaar van 1 september 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Onder verwijzing naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 28 augustus 2014 heeft het Uwv zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat evenmin sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid op grond waarvan een Wajong-uitkering zou kunnen herleven.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat de aanvraag van appellant dient te worden aangemerkt als een verzoek om herziening van de intrekking van de
Wajong-uitkering per 20 februari 2013 en tevens als een verzoek om uitkering wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv de bij de aanvraag en in bezwaar overgelegde medische informatie terecht niet aangemerkt als nieuwe feiten en omstandigheden die maken dat de eerdere intrekking per 20 februari 2013 voor onjuist moet worden gehouden. Voor zover het gaat om een toekenning van een Wajong-uitkering per een latere datum wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv zich op grond van de beschikbare medische gegevens terecht op het standpunt heeft gesteld dat de beperkingen in verband met rugklachten ten tijde van de aanvraag van appellant in januari 2014 niet waren toegenomen. De gestelde toename van psychische klachten bij appellant heeft het Uwv volgens de rechtbank terecht buiten beschouwing gelaten omdat sprake is van een andere oorzaak dan die waaruit de arbeidsongeschiktheid voortkwam ter zake waarvan de ingetrokken uitkering werd genoten.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden op grond waarvan de intrekking van zijn Wajong-uitkering per 20 februari 2013 als onjuist moet worden aangemerkt. Tevens zijn de destijds bestaande lichamelijke en psychische klachten in de periode nadien toegenomen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant nog informatie van de fysiotherapeut en een concept-rapport van de orthopedisch chirurg dr. F.R.A.J. de Meulemeester van 22 november 2017 ingebracht. Appellant heeft verzocht om inschakeling van een deskundige en om schadevergoeding.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Bij uitspraak van 20 december 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:4872) heeft – ook – de Raad zijn rechtspraak over de toetsing door de bestuursrechter van besluiten op een herhaalde aanvraag of een verzoek om terug te komen van een besluit gewijzigd. In een geval als het voorliggende, waarin het bestuursorgaan toepassing geeft aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb, betekent dit dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
4.2.
Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb. De verzekeringsartsen bezwaar en beroep hebben in hun rapporten van 1 mei 2014 en 28 augustus 2014 overtuigend gemotiveerd dat de rugklachten en de oorzaak daarvan ten tijde van de intrekking van de Wajong-uitkering per 20 februari 2013 bekend waren en dat uit de in bezwaar ingebrachte gegevens geen ander beeld over de aard en ernst van de aandoening van appellant en de daaruit voortvloeiende beperkingen naar voren komt. Met die beperkingen is appellant per 20 februari 2013 in staat geacht functies te verrichten op grond waarvan zijn mate van arbeidsongeschiktheid op minder dan 25% is vastgesteld.
4.3.
Uit de uitspraak van de Raad van 20 december 2016 volgt dat een dergelijke vaststelling de afwijzing van een herhaalde aanvraag in beginsel kan dragen. De bestuursrechter kan aan de hand van wat de rechtzoekende heeft aangevoerd evenwel tot het oordeel komen dat het besluit op de herhaalde aanvraag evident onredelijk is. Wat appellant in het voorliggende geval heeft aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat het bestreden besluit evident onredelijk is.
4.4.1.
Zoals blijkt uit de uitspraak van de Raad van 3 maart 2017(ECLI:NL:CRVB:2017:894) blijft na toepassing door een bestuursorgaan van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb onverminderd van belang de uitspraak van de Raad van 14 januari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1). Daarin is overwogen dat een aanvraag voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering na een eerdere (gedeeltelijke) afwijzing of intrekking van die uitkering naar zijn strekking moet worden beoordeeld. Tussen partijen is niet in geschil dat de aanvraag van 9 februari 2015 tevens ziet op toekenning van een Wajong-uitkering wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid binnen vijf jaar na de intrekking daarvan per 20 februari 2013.
4.4.2.
In het bestreden besluit heeft het Uwv voor zijn standpunt dat geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid verwezen naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 28 augustus 2014. In dat rapport heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen conclusies getrokken over de gestelde verergering sinds begin 2014, kennelijk vanuit de opvatting dat slechts een verzoek tot herziening van het besluit van 19 december 2012 ter beoordeling voorlag. De rechtbank heeft niet onderkend dat er in zoverre aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek kleeft.
4.4.3.
Onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 28 mei 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1837, heeft het Uwv in het verweerschrift naar voren gebracht dat de in 2014 gepresenteerde psychische klachten niet bij de beoordeling betrokken kunnen worden, omdat psychische klachten bij de eerdere arbeidsongeschiktheidsbeoordeling geen aanleiding hebben gegeven tot het stellen van medische arbeidsbeperkingen en dus op dat moment niet als oorzaak van de arbeidsongeschiktheid waren aan te merken. Verder is naar aanleiding van het in hoger beroep ingebrachte concept-rapport van de orthopedisch chirurg van
22 november 2017 door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 26 januari 2018 gemotiveerd dat en waarom er zijns inziens geen sprake is van een relevante toename van lichamelijke beperkingen na 20 februari 2013. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vermeld dat in het concept-rapport ten aanzien van de rugklachten van appellant niet blijkt van nieuwe of andere ziektebeelden dan die bekend waren ten tijde van de intrekking. Uit het concept-rapport alsook uit de overige medische gegevens blijkt van een status na rugtrauma waarbij de klachten stationair zijn, aldus deze verzekeringsarts.
4.4.4.
Zowel bij de toekenning van de Wajong-uitkering in augustus 2010 als ten tijde van de intrekking daarvan in februari 2013 is bij appellant geen psychiatrisch ziektebeeld vastgesteld. Hiermee staat buiten twijfel dat de gestelde toegenomen arbeidsbeperkingen van appellant, voor zover die het gevolg is van psychische klachten ten tijde van zijn aanvraag van
14 januari 2014, voortvloeien uit een andere oorzaak. Gelet hierop is er geen aanleiding om, zoals ter zitting door appellant verzocht, een psychiater als medisch deskundige in te schakelen.
Verder worden geen aanknopingspunten gezien voor het oordeel dat het Uwv ten onrechte heeft aangenomen dat er ten tijde van belang geen sprake is van toegenomen beperkingen door de rugklachten van appellant. Daarbij wordt betrokken dat de in het concept-rapport genoemde acute klachten van het rechterbeen, waarvoor de orthopedisch chirurg overigens geen trauma gerelateerd anatomisch substraat aanwezig acht, zijn opgetreden in september 2014 en dateren van na de aanvraag van 14 januari 2014. Gelet op het geheel aan beschikbare gegevens wordt voorts niet onzorgvuldig geacht dat het Uwv geen lichamelijk onderzoek ten grondslag heeft gelegd aan de Amberclaim.
4.4.5.
Gelet op de overwegingen 4.4.3 en 4.4.4 is het onder 4.4.2 genoemde motiveringsgebrek in hoger beroep hersteld. De Raad ziet aanleiding om dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren aangezien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
4.5.
Gelet op de overwegingen 4.1 tot en met 4.4.5 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal, met verbetering van gronden omdat de rechtbank het aan het besluit klevende motiveringsgebrek niet heeft onderkend, worden bevestigd.
4.6.
Er bestaat aanleiding voor een veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 1.002,- in beroep en op € 1.002,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand, in totaal dus op € 2.004,-.
4.7.
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard, is veroordeling tot vergoeding van schade niet mogelijk, zodat dit verzoek wordt afgewezen

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.004,-;
- bepaalt dat het Uwv het door appellant in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht
van € 168,- vergoedt.
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.M. Zeijen als voorzitter en E.J.J.M. Weyers en
D. Hardonk-Prins als leden, in tegenwoordigheid van R.P.W. Jongbloed als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2018.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) R.P.W. Jongbloed

UM