ECLI:NL:CRVB:2018:451

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 februari 2018
Publicatiedatum
16 februari 2018
Zaaknummer
16/6330 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de medische situatie van appellante in het kader van de Ziektewet en geschiktheid voor arbeid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die ziek was gemeld met schouder- en psychische klachten, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat haar ziekengeld per 7 maart 2015 zou beëindigen. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, en het Uwv had vastgesteld dat appellante in staat was om meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen. De Centrale Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat het Uwv zorgvuldig onderzoek heeft ingesteld naar de medische situatie van appellante. Er zijn geen aanwijzingen dat medische informatie ontbreekt en de rechtbank heeft geoordeeld dat de functionele mogelijkheden van appellante correct zijn vastgesteld. Appellante had in hoger beroep aangevoerd dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was en dat de geselecteerde functies niet geschikt voor haar waren. De Raad oordeelt echter dat het Uwv voldoende gemotiveerd heeft aangetoond dat de functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en concludeert dat het hoger beroep niet slaagt.

Uitspraak

16.6330 ZW

Datum uitspraak: 14 februari 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
29 augustus 2016, 15/6532 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W. Breure, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 januari 2018. Namens appellante is verschenen mr. P. Hanenberg, kantoorgenoot van mr. Breure. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.M.J. Evers.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als schoonmaakster voor tien uur per week. Op 7 februari 2014 heeft zij, terwijl zij een uitkering ontving op grond van de Werkloosheidswet, zich ziek gemeld met schouderklachten en psychische klachten. Het Uwv heeft appellante in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellante op 7 januari 2015 onderzocht. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 15 januari 2015. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet in staat is haar eigen werk te verrichten en heeft vervolgens vijf functies geselecteerd. Op basis van de drie functies met de hoogste lonen heeft hij berekend dat appellante nog 93,08% van haar zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van
5 februari 2015 vastgesteld dat appellante met ingang van 7 maart 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van
18 september 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is gebaseerd op eigen onderzoek door de verzekeringsartsen, het gestelde in het bezwaarschrift, alsmede op medische informatie afkomstig uit de behandelend sector. De rechtbank heeft geoordeeld dat het onderzoek aldus op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat de functionele mogelijkheden door het Uwv correct zijn vastgesteld en dat de geschiktheid van appellante voor de geselecteerde functies voldoende is aangetoond.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante gesteld dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is geweest en dat zij meer beperkingen heeft dan in de FML zijn vastgesteld. Voorts heeft zij gesteld dat de voor haar geselecteerde functies niet geschikt voor haar zijn. Zij heeft de Raad verzocht een deskundige te benoemen, waarbij zij heeft verwezen naar de uitspraak van het Europees Hof voor de rechten van de Mens van 8 oktober 2015 in de zaak van Korošec (ECLI:CE:EHCR:2015:1008JUD007721212).
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
In zijn uitspraak van 30 juni 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2226) heeft de Raad, gelet op het arrest van Korošec, de uitgangspunten uiteengezet voor de toetsing door de bestuursrechter van de beoordeling door verzekeringsartsen van het Uwv. Dit leidt in dit geding tot het volgende.
Stap 1: zorgvuldigheid van de besluitvorming
4.3.
Het oordeel van de rechtbank dat het Uwv een zorgvuldig onderzoek heeft ingesteld naar de medische situatie van appellante wordt onderschreven. Daartoe wordt overwogen dat appellante op het spreekuur van de verzekeringsarts is onderzocht en dat deze arts bij zijn beoordeling de beschikking heeft gehad over informatie uit de behandelend sector. Voorts heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep dossierstudie verricht, waarbij hij de beschikking heeft gehad over de door appellante in bezwaar overgelegde recente informatie van de huisarts en i-psy. Tevens heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep met een rapport van
4 april 2016 nog gereageerd op de door appellante in beroep overgelegde informatie van
i-psy.
Stap 2: equality of arms
4.4.
Appellante wordt niet gevolgd in haar standpunt dat sprake zou zijn van een oneerlijk proces en strijd met artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijdheden, omdat het haar aan financiële middelen zou ontbreken om zelf een advies van een deskundige in te brengen. Er is geen reden om aan te nemen dat appellante belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van haar standpunt dat het Uwv haar beperkingen heeft onderschat. In bezwaar heeft appellante informatie ingebracht uit de behandelend sector waaronder informatie van haar huisarts en van i-psy. Er zijn geen aanwijzingen dat medische informatie ontbreekt. De eigen onderzoeksbevindingen van de verzekeringsartsen en de door appellante ingebrachte medische informatie is kenbaar betrokken bij de beoordeling van de arbeidsmogelijkheden van appellante. Daargelaten dat appellante het gestelde onvermogen om de kosten te dragen van een partijdeskundige niet heeft onderbouwd, geldt dat uit het arrest Korošec niet volgt dat de rechter uit het oogpunt van zorgvuldigheid gehouden is een medisch deskundige te benoemen in een situatie als hier aan de orde, waarin de verzekeringsartsen van het Uwv de door appellante ingebrachte medische informatie inzichtelijk in hun beoordeling hebben betrokken, zodat deze door de rechter kan worden getoetst. Uit een oogpunt van equality of arms wordt dan ook geen aanleiding gezien om een deskundige in te schakelen.
Stap 3: inhoudelijke beoordeling
4.5.
Het oordeel van de rechtbank dat de functionele mogelijkheden van appellante correct zijn vastgesteld, wordt onderschreven. Bij appellante is sprake van fysieke en psychische klachten. De fysieke klachten zijn een gevolg van een rechterschouderaandoening en fibromyalgie/reuma en leiden tot beperkingen in het functioneren van de nek, de rechterschouder, de rechterknie en de rechterenkel. Voor het Uwv is dit aanleiding geweest beperkingen op te nemen in de rubrieken 3, 4, en 5 van de FML. Op grond van de psychische klachten van appellante, die terug te voeren zijn op een depressie, zijn beperkingen opgenomen in de rubrieken 1 en 2 van de FML. Op grond van de beschikbare medische informatie, waaronder met name de informatie van behandelend orthopedisch chirurg P.A.G.M. Bakx, internist-reumatoloog dr. M.R. Kok en de behandelaren van i-psy, kunnen de op grond van deze klachten vastgestelde beperkingen niet voor onjuist worden gehouden. Wat betreft de stelling van appellante dat zij tevens beperkingen heeft als gevolg van migraine, chronische sinusitis en het gebruik van medicijnen wordt verwezen naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 4 april 2016, waarin deze gronden gemotiveerd zijn weerlegd. Voor meer beperkingen als gevolg van een gescheurde meniscus in haar rechterknie, zoals door appellante eveneens is gesteld, bieden de medische gegevens evenmin voldoende steun. Gelet op het voorgaande vormt ook de inhoudelijke beoordeling van de klachten van appellante geen aanleiding om te twijfelen aan de voor appellante vastgestelde belastbaarheid. Dit leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berust.
4.6.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante. Daarvoor wordt verwezen naar de rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 15 september 2015 en 11 april 2016, waarin de signaleringen betreffende de belastende factoren van de functies voldoende inzichtelijk en overtuigend zijn toegelicht.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.6 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Greebe, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2018.
(getekend) M. Greebe
(getekend) B. Dogan
GdJ