In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 juni 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank Overijssel. Appellante, die zich ziek had gemeld met klachten van de ziekte van Crohn en gewrichtsklachten, was in 2017 in aanmerking gebracht voor een WGA-loonaanvullingsuitkering. Het Uwv had haar bezwaar tegen deze beslissing ongegrond verklaard, wat leidde tot de rechtszaak. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat er geen sprake was van duurzame arbeidsongeschiktheid. Appellante was van mening dat haar beperkingen door de ziekte van Crohn en ME/CVS waren onderschat en dat er een deskundige benoemd moest worden om haar situatie te onderzoeken. De Raad heeft in zijn beoordeling geconcludeerd dat de verzekeringsarts voldoende gemotiveerd had dat er een meer dan geringe kans op herstel bestond en dat de volledige arbeidsongeschiktheid op de datum in geding niet duurzaam was. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.403,- bedragen, inclusief het griffierecht van € 172,-.