ECLI:NL:CRVB:2020:3208
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Den Haag. Appellant, die zich ziek had gemeld op 19 oktober 2015, had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering, welke door het Uwv was afgewezen op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van minder dan 35%. De rechtbank had geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de belastbaarheid van appellant zoals vastgesteld door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Appellant voerde in hoger beroep aan dat het Uwv zijn beperkingen had onderschat en dat er een deskundige ingeschakeld moest worden. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen belemmeringen waren voor appellant in de procedure en dat de medische informatie die door appellant was overgelegd niet leidde tot een ander oordeel. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functies die aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellant. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.