ECLI:NL:CRVB:2018:4059
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van individuele inkomenstoeslag op basis van inkomen uit alimentatie en referteperiode
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellante had een aanvraag ingediend voor een individuele inkomenstoeslag, welke door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat appellante in de referteperiode van vijf jaar voorafgaand aan 1 januari 2016 geen langdurig laag inkomen had, mede door de ontvangen alimentatie. Het college had een bedrag van € 6.492,92 aan bijstand teruggevorderd, omdat appellante in de periode van 7 mei 2013 tot en met 30 september 2014 een hoger inkomen had dan de bijstandsnorm.
De rechtbank had het beroep van appellante tegen de afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde appellante aan dat het college niet had gemotiveerd dat er geen sprake was van een langdurig laag inkomen en dat de ontvangen kinderalimentatie niet als haar inkomen kon worden aangemerkt. Ook stelde zij dat het college had verzuimd te beoordelen of er, gezien haar medische situatie, zicht was op inkomensverbetering. Daarnaast deed appellante een beroep op de hardheidsclausule van de Verordening.
De Raad oordeelde dat het aan appellante was om aannemelijk te maken dat zij voldeed aan de vereisten voor de individuele inkomenstoeslag. Het college had voldoende gemotiveerd dat appellante in de referteperiode een hoger inkomen had dan de bijstandsnorm en dat de alimentatie als inkomen moest worden aangemerkt. De Raad concludeerde dat de individuele inkomenstoeslag terecht was geweigerd en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.