ECLI:NL:CRVB:2018:4032

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 december 2018
Publicatiedatum
17 december 2018
Zaaknummer
16/538 ZW-W2
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om wraking van de behandelend rechter in hoger beroep bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 december 2018 uitspraak gedaan over een verzoek om wraking van de behandelend rechter, ingediend door verzoeker in het kader van zijn hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Verzoeker had eerder verzocht om uitstel van de zitting, welke aanvraag was afgewezen. Hij stelde dat de afwijzing van zijn verzoek om uitstel onbegrijpelijk was en dat dit blijk gaf van vooringenomenheid van de rechter. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de afwijzing van het verzoek om uitstel geen grond voor wraking vormde, omdat procedurele beslissingen niet als zodanig kunnen worden gewraakt. De Raad baseerde zich op de maatstaf uit een eerder arrest van de Hoge Raad, waarin werd gesteld dat een rechter vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De Raad concludeerde dat de afwijzing van het verzoek om uitstel niet kon worden opgevat als een blijk van vooringenomenheid. Het verzoek om wraking werd dan ook afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

16.538 ZW-W2, 16/4154 ZW-W2

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Beslissing op het verzoek om wraking gedaan door
[Verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
Datum beslissing: 17 december 2018
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 2 december 2015 (14/7956) in een geding tussen verzoeker en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemerszekeringen.
Aan verzoeker is medegedeeld dat de behandeling ter zitting van zijn hoger beroep zal plaatsvinden op 30 juli 2018 door mr. M. Greebe (behandelend rechter).
Bij brief van 24 juli 2018 heeft verzoeker verzocht om uitstel van de zitting. Bij brief van 26 juli 2018 is dat verzoek afgewezen, waarna verzoeker bij faxbericht van 29 juli 2018 heeft verzocht om wraking van de behandelend rechter.
Bij beslissing van 24 september 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:2997) is het verzoek om wraking afgewezen.
De griffier heeft bij brief van 19 oktober 2018 aan verzoeker medegedeeld dat het onderzoek ter zitting zal plaatsvinden op 14 november 2018 door de behandelend rechter.
Bij brief van 7 november 2018, herhaald bij brief van 12 november 2018, heeft verzoeker verzocht om uitstel van de zitting.
Dit verzoek is op 12 november 2018 afgewezen.
De behandeling ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 november 2018, waarbij verzoeker niet aanwezig was. Bij brief van 15 november 2018 heeft de griffier aan verzoeker medegedeeld dat op 21 november 2018 door de behandelend rechter in het openbaar uitspraak zal worden gedaan.
Op 20 november 2018 heeft verzoeker verzocht om wraking van de behandelend rechter. Dit verzoek heeft hij later aangevuld.
De behandelend rechter heeft schriftelijk gereageerd op het verzoek om wraking en medegedeeld daarin niet te berusten.
Verzoeker en de behandelend rechter zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting van 10 december 2018. Verzoeker en de behandelend rechter zijn, zoals aangekondigd, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. Artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Blijkens de memorie van toelichting bij artikel 8:15 van de Awb is de ratio van het instituut van wraking gelegen in het waken tegen inbreuken op de rechterlijke onpartijdigheid.
2. Verzoeker heeft aan zijn verzoek om wraking van de behandelend rechter ten grondslag gelegd dat hij zijn verzoek om uitstel van de zitting heeft onderbouwd met een verklaring van zijn behandelend arts. De inhoud van die verklaring is dezelfde als die hij bij zijn eerdere verzoek om wraking van de behandelend rechter heeft overgelegd en toen heeft de behandelend rechter verklaard dat zij, als zij die verklaring eerder had gezien, het gevraagde uitstel zou hebben verleend. Door dit uitstel nu niet te verlenen handelt de behandelend rechter vooringenomen. Tot slot heeft verzoeker medegedeeld dat hij de afwijzing van zijn verzoek om uitstel eerst op 20 november 2018 heeft aangetroffen.
3.1.
Een wrakingsgrond moet zijn gelegen in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op (de persoon van) de rechter die de zaak behandelt. Bij een beoordeling van een beroep op het ontbreken van de onpartijdigheid van de rechter dient voorts het uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing vormt voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (zie onder meer het arrest van de Hoge Raad van 21 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9141).
3.2.
De beslissing om geen uitstel van de zitting te verlenen is een zogeheten procedurele beslissing. Dergelijke beslissingen kunnen als zodanig nooit grond vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het verzoek om wraking moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van een procedurele beslissing. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Ook de motivering van een procedurele beslissing kan geen grond vormen voor wraking, ook niet indien het zou gaan om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de procedurele beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten - bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen - niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven (zie de uitspraak van 26 november 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3746).
3.3.
Bij het verzoek om wraking van 29 juli 2018 was een brief gevoegd van het VUmc waarin is opgenomen dat verzoeker inspanningen dient te vermijden, daartoe acht de behandelend KNO-arts verzoeker niet in staat.
3.4.
In haar reactie op het verzoek van 29 juli 2018 heeft de behandelend rechter onder meer het volgende medegedeeld: “Ter voorlichting van de heer Gouw vermeld ik nu al dat de ontvangst van de brief van het VUmc van 26 juli 2018 voor mij aanleiding zou zijn geweest om de zitting van 30 juli 2018 niet door te laten gaan en een nieuwe zittingsdatum te bepalen als het wrakingsverzoek niet zou zijn gedaan.”
3.5.
Bij het verzoek van 7 november 2018 om uitstel van de zitting van 14 november 2018 is een brief van 7 november 2018 van het VUmc gevoegd waarin de behandelend KNO-arts verzoeker erop wijst dat hij de komende tijd inspanningen vermijdt. Daartoe acht de
KNO-arts verzoeker in het geheel niet in staat. Verzoeker moet daarbij niet te lichtvaardig denken over de gevolgen van de op 10 oktober 2018 wederom ondergane operatie.
3.6.
Het verzoek om uitstel van de zitting is afgewezen. Als motivering van de afwijzing is vermeld dat uit de brief van het VUmc van 7 november 2018 niet de onmogelijkheid blijkt om
- indien gewenst - ter zitting te verschijnen.
3.7.
Het verzoek om wraking berust er in essentie op dat de afwijzing van het verzoek om uitstel van de zitting onbegrijpelijk is. Gelet op de in 3.2 weergegeven maatstaf, die is ontleend aan het arrest van de Hoge Raad van 25 september 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1413), kan hiermee niet worden gezegd dat de afwijzing van het verzoek om uitstel van de zitting van 14 november 2018 - naar objectieve maatstaven - niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de behandelend rechter. Het verzoek om wraking van de behandelend rechter wordt dan ook afgewezen.
3.8.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om wraking af.
Deze beslissing is gegeven door E.J.M. Heijs als voorzitter en L.M. Tobé en J.P.A. Boersma als leden, in tegenwoordigheid van J.M.M. van Dalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 december 2018.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) J.M.M. van Dalen
rh