ECLI:NL:CRVB:2018:2997

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 september 2018
Publicatiedatum
2 oktober 2018
Zaaknummer
16/538 ZW-W
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om wraking van de behandelend rechter in hoger beroep inzake sociale zekerheidswetgeving

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 september 2018 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van de behandelend rechter, mr. M. Greebe, door verzoeker. Verzoeker had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 2 december 2015. De behandeling van het hoger beroep was gepland op 30 juli 2018, maar verzoeker verzocht om uitstel vanwege een operatie op 12 juli 2018. Dit verzoek om uitstel werd afgewezen, waarna verzoeker op 29 juli 2018 een wrakingsverzoek indiende tegen de behandelend rechter. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat verzoeker niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van vooringenomenheid bij de rechter. De Raad benadrukte dat het aan verzoeker was om gewichtige redenen aan te voeren voor het uitstel, en dat de beslissing van de rechter om geen uitstel te verlenen een procedurele beslissing was die niet onderhevig was aan wraking. De Raad concludeerde dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trokken, en wees het wrakingsverzoek af. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

16.538 ZW-W, 16/4154 ZW-W

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Beslissing op het verzoek om wraking gedaan door
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
Datum beslissing: 24 september 2018
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
2 december 2015 (14/7956) in een geding tussen verzoeker en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemerszekeringen.
Aan verzoeker is medegedeeld dat de behandeling ter zitting van zijn hoger beroep zal plaatsvinden op 30 juli 2018 door mr. M. Greebe als behandelend rechter (behandelend rechter).
Bij brief van 24 juli 2018 heeft verzoeker verzocht om uitstel van de zitting. Bij brief van
26 juli 2018 is dat verzoek afgewezen, waarna verzoeker bij faxbericht van 29 juli 2018 heeft verzocht om wraking van de behandelend rechter.
De behandelend rechter heeft schriftelijk gereageerd op het verzoek om wraking en medegedeeld daarin niet te berusten.
Verzoeker en de behandelend rechter zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting van 17 september 2018. Verzoeker en de behandelend rechter hebben van die gelegenheid gebruik gemaakt.

OVERWEGINGEN

1. Artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Blijkens de memorie van toelichting bij artikel 8:15 van de Awb is de ratio van het instituut van wraking gelegen in het waken tegen inbreuken op de rechterlijke onpartijdigheid.
2. Aan het verzoek om wraking heeft verzoeker ten grondslag gelegd dat hij op 12 juli 2018 is geopereerd en dat hij om die reden al had laten weten dat de geplande zitting voor 30 juli 2018 te snel kwam. Aangezien de behandelend rechter van geen wijken wilde weten heeft verzoeker gemeend de behandelend rechter te moeten wraken. Verzoeker heeft vooraf meegedeeld dat hem een te korte herstelperiode wordt gegund, het vragen om een medische verklaring acht verzoeker irreëel.
3.1.
Een wrakingsgrond moet zijn gelegen in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op (de persoon van) de rechter die de zaak behandelt. Bij een beoordeling van een beroep op het ontbreken van de onpartijdigheid van de rechter dient voorts het uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing vormt voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (zie onder meer het arrest van de Hoge Raad van 21 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9141).
3.2.
De beslissingen om geen uitstel van de zitting van 30 juli 2018 te verlenen is een zogeheten procedurele beslissing. Naar vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 mei 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:CA0580) is wraking niet bedoeld als rechtsmiddel tegen procedurele beslissingen en kunnen deze beslissingen slechts leiden tot toewijzing van een wrakingsverzoek als uit de procedurele beslissing blijkt van vooringenomenheid van de rechters die deze beslissing hebben genomen.
3.3.
Na een eerdere behandeling ter zitting van het hoger beroep op 30 mei 2017 zijn voorgenomen nadere zittingen op 20 maart 2018 en 12 juli 2018 uitgesteld in verband met operaties die verzoeker op 19 maart 2018 en 12 juli 2018 heeft ondergaan. Bij brief van
24 juli 2018 heeft verzoeker laten weten dat complicaties na de operatie van 12 juli 2018 maken dat hij niet in staat is de zitting van 30 juli 2018 bij te wonen. In reactie daarop is bij brief van 26 juli 2018 aan verzoeker meegedeeld dat alleen tot uitstel van de zitting kan worden besloten als hij zijn verzoek om verdaging van de zitting onderbouwt met een medische verklaring. Het stellen van deze voorwaarde betekent niet dat er sprake is van vooringenomenheid bij de behandelend rechter. Dat verzoeker heeft gesteld dat hem een te korte herstelperiode wordt gegund en dat hij na de eerdere operaties ook een langere herstelperiode nodig had, maakt dat niet anders. Het ligt immers op de weg van verzoeker om aannemelijk te maken dat gewichtige redenen aan zijn kant maken dat de zitting - opnieuw - verdaagd moet worden.
3.4.
Het voorgaande betekent dat het verzoek om wraking moet worden afgewezen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om wraking af.
Deze beslissing is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en J.J.T. van den Corput en J.P.A. Boersma als leden, in tegenwoordigheid van A.M. Pasmans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 september 2018.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) A.M. Pasmans

JL