ECLI:NL:CRVB:2018:3743
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van WAO-uitkering wegens detentie zonder dringende redenen
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van een WAO-uitkering van appellant, die gedetineerd was. Appellant ontving een WAO-uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Na een melding van detentie heeft het Uwv een onderzoek ingesteld en vastgesteld dat appellant van 24 april 2013 tot 20 november 2014 gedetineerd was, zonder dit te melden. Het Uwv heeft daarop de uitkering per 26 mei 2013 ingetrokken en een bedrag van € 24.005,43 teruggevorderd. Tevens werd een boete van € 6.010,- opgelegd wegens schending van de inlichtingenplicht. Appellant heeft bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard, met uitzondering van de boete die verlaagd werd naar € 10,-. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat er dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, omdat het Uwv via Justitie informatie over zijn detentie had kunnen verkrijgen. Appellant stelde dat hij niet op de hoogte was van zijn inlichtingenplicht en vertrouwde op de eerdere stopzetting van zijn uitkering. Het Uwv heeft echter bevestigd dat het op grond van de WAO verplicht was om de uitkering in te trekken en terug te vorderen. De Raad heeft geoordeeld dat appellant zijn inlichtingenplicht heeft geschonden door zijn detentie niet te melden en dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de boete van € 10,- evenredig was.