In deze zaak gaat het om de inlichtingenverplichting van een appellant die gedetineerd was en recht had op een WIA-uitkering. Appellant was sinds 10 maart 2009 in het genot van een WIA-uitkering en ontving vanaf 24 maart 2014 een toeslag op grond van de Toeslagenwet. Op 12 november 2014 werd appellant gedetineerd, waarna het Uwv op 9 december 2014 besloot zijn uitkering en toeslag te beëindigen vanwege het niet tijdig melden van zijn detentie. Appellant stelde dat hij het Uwv tijdig op de hoogte had gesteld van zijn detentie, maar het Uwv oordeelde dat hij zijn inlichtingenverplichting had geschonden. De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van appellant ongegrond, wat leidde tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat detentie een relevant gegeven is dat bij het Uwv moet worden gemeld. Het bestaan van een meldingssysteem van de Dienst Justitiële Instellingen (DJI) ontslaat de appellant niet van zijn verplichting om zelf melding te maken van zijn detentie. De Raad concludeerde dat appellant niet in de onmogelijkheid verkeerde om de melding binnen een week te doen en dat hij verwijtbaar zijn inlichtingenverplichting had geschonden. Het Uwv had terecht afgezien van het opleggen van een bestuurlijke boete en volstaan met een waarschuwing. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen.