ECLI:NL:CRVB:2018:3598

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 november 2018
Publicatiedatum
15 november 2018
Zaaknummer
17/6907 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van arbeidsongeschiktheidsuitkering door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Het betreft een verzoek van betrokkene om terug te komen van een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 16 november 2009, waarin betrokkene niet in aanmerking werd gebracht voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering per 20 februari 1985. Betrokkene, die in 1984 zijn werkzaamheden had gestaakt en naar Marokko was teruggekeerd, had in 2013 het Uwv verzocht om zijn aanspraken opnieuw te beoordelen vanwege verslechtering van zijn gezondheid. Het Uwv had dit verzoek afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening rechtvaardigden.

De rechtbank had in een eerdere uitspraak het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv terecht had afgewezen zonder een vertaling van de door betrokkene overgelegde medische stukken. De Raad benadrukte dat het aan betrokkene was om nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te onderbouwen, wat hij niet had gedaan. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit ongegrond. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor aanvragers om hun verzoeken goed te onderbouwen met relevante en nieuwe informatie.

De uitspraak is van belang voor de toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht, dat stelt dat bij een nieuwe aanvraag na een afwijzing, de aanvrager nieuwe feiten of omstandigheden moet vermelden. De Raad concludeerde dat het Uwv niet verplicht was om de medische stukken te vertalen, aangezien betrokkene niet had aangetoond dat deze stukken nieuwe relevante informatie bevatten.

Uitspraak

17.6907 WAO

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
4 oktober 2017, 16/732 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv)
[betrokkene] te [woonplaats] , Marokko (betrokkene)
Datum uitspraak: 15 november 2018
PROCESVERLOOP
Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. M. Kaouass, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 september 2018. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.M.J. Eijmael. Namens betrokkene is mr. Kaouass verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene is in 1984 uitgevallen voor zijn werkzaamheden en in dat jaar naar Marokko teruggekeerd. Bij uitspraak van 21 januari 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BL5408) heeft de Raad de beslissing op bezwaar van 16 november 2009, waarbij het Uwv heeft geweigerd betrokkene met ingang van 20 februari 1985 in aanmerking te brengen voor een uitkering ingevolge de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), in stand gelaten. Naar het oordeel van de Raad kon betrokkene op en na 20 februari 1985 zijn eigen werk als schoonmaker in volle omvang verrichtten.
1.2.
Bij brief van 1 november 2013 heeft betrokkene het Uwv verzocht om zijn aanspraken op een WAO-uitkering opnieuw te beoordelen omdat zijn gezondheid is verslechterd.
1.3.
Bij besluit van 18 februari 2014 heeft het Uwv besloten om niet terug te komen van het besluit van 21 januari 2010 (lees: 16 november 2009) omdat het verzoek van 1 november 2013 geen nieuwe of andere informatie bevat.
1.4.
Bij beslissing op bezwaar van 13 juni 2014 heeft het Uwv het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 18 februari 2014 ongegrond verklaard.
1.5.
Bij uitspraak van 15 april 2015 van de rechtbank Amsterdam (14/4243) is het beroep van betrokkene tegen de beslissing op bezwaar van 13 juni 2014 ongegrond verklaard.
1.6.
Bij uitspraak van de Raad van 27 juli 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:2860) is de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 april 2015 bevestigd, waarmee het besluit van
18 februari 2014 en de beslissing op bezwaar van 13 juni 2014 in rechte onaantastbaar zijn geworden.
1.7.
Bij brief van 16 juni 2014, gericht aan het Uwv, heeft de echtgenote van betrokkene namens hem opnieuw verzocht om een uitkering. Daarbij is vermeld dat betrokkene sinds
20 februari 1984 ziek is van meerdere ziekte symptomen.
1.8.
Bij besluit van 21 januari 2015 heeft het Uwv naar aanleiding van het verzoek van
16 juni 2014 besloten om niet terug te komen van het besluit van 18 februari 2014, omdat er geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. Betrokkene heeft bij brief van 10 februari 2015 bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.9.
Bij beslissing op bezwaar van 20 april 2015 is het bezwaar tegen het besluit van
21 januari 2015 niet-ontvankelijk verklaard. Ter onderbouwing hiervan heeft het Uwv onder meer overwogen dat de beslissing op bezwaar van 13 juni 2014 nog niet in rechte onaantastbaar is geworden, omdat de termijn om hoger beroep in te stellen tegen de uitspraak van 15 april 2015 nog niet is verstreken. Gelet hierop kan een nieuw verzoek om terug te komen van het besluit van 18 februari 2014 nog niet aan de orde zijn, aldus het Uwv.
1.10.
Bij uitspraak van 23 november 2015 van de rechtbank Amsterdam (15/3307) is het beroep van betrokkene tegen de beslissing op bezwaar van 20 april 2015 gegrond verklaard, deze beslissing vernietigd en is het Uwv opdracht gegeven een nieuw besluit te nemen. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 8 juni 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BW9077) heeft de rechtbank overwogen dat artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ook van toepassing is op besluiten die nog niet in rechte onaantastbaar zijn geworden. Daarnaast heeft de rechtbank, onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 14 januari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1), overwogen dat niet duidelijk is of het Uwv heeft beoordeeld wat de strekking is van het verzoek van betrokkene van 16 juni 2014. Tot slot heeft de rechtbank overwogen dat inhoud van de door betrokkene overgelegde medische stukken, die in het Frans zijn opgesteld, zonder vertaling niet duidelijk is.
1.11.
Het Uwv heeft in de uitspraak van 23 november 2015 berust en ter uitvoering daarvan op 22 december 2015 een nieuwe beslissing op bezwaar (bestreden besluit) genomen. Het Uwv heeft de aanvraag van betrokkene zowel voor het verleden als voor de toekomst beoordeeld. Volgens het Uwv is geen sprake van nieuwe feiten, zodat er geen grond is om voor het verleden terug te komen van het besluit om betrokkene per 20 februari 1985 niet in aanmerking te brengen voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Betrokkene kan geen aanspraak ontlenen aan de Wet Amber, omdat deze pas per 29 december 1995 in werking is getreden. Tot slot heeft het Uwv besloten dat een herziening voor de toekomst ook niet mogelijk is, omdat er nooit een recht op uitkering is ontstaan, aldus het Uwv.
1.12.
Bij tussenuitspraak van 26 juli 2016 heeft de rechtbank overwogen dat het bestreden besluit in strijd met artikel 7:2 van de Awb is genomen, omdat betrokkene niet in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord en uit het bestreden besluit niet blijkt dat sprake is van een uitzonderingssituatie als bedoeld in artikel 7:3 van de Awb. Verder heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv het bestreden besluit onzorgvuldig heeft voorbereid, omdat het Uwv geen aanleiding heeft gezien de door betrokkene overgelegde medische stukken alsnog te (laten) vertalen. Hierdoor is niet duidelijk wat de inhoud van deze verklaringen is en of deze verklaringen al dan niet betrekking hebben op een datum ver na 1985, zoals het Uwv heeft gesteld. Het Uwv heeft dan ook niet deugdelijk gemotiveerd dat deze stukken geen relevante nieuwe feiten of omstandigheden bevatten als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Awb, aldus de rechtbank. De rechtbank heeft het Uwv in de gelegenheid gesteld de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen.
1.13.
Het Uwv heeft bij brief van 31 augustus 2016 aan de rechtbank een aanvullende motivering gegeven op het bestreden besluit. Hierbij is een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 30 augustus 2016 gevoegd, waaruit blijkt dat deze van mening is dat geen sprake is van nieuwe feiten. Het Uwv heeft de aanvraag van betrokkene ook beoordeeld als een verzoek om herziening voor de toekomst. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat betrokkene geen feiten of omstandigheden naar voren heeft gebracht die aanleiding hadden moeten geven tot nader onderzoek en die tot de conclusie konden leiden dat het besluit van 16 november 2009 niet kon worden gehandhaafd, voor zover het gaat om eventuele aanspraken vanaf de datum van het herzieningsverzoek.
1.14.
Bij tussenuitspraak van 16 augustus 2017 heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv met zijn brief van 31 augustus 2016 en het daarbij gevoegde rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 30 augustus 2016 de in de tussenuitspraak van 26 juli 2016 geconstateerde gebreken niet heeft hersteld. Het Uwv heeft niet gemotiveerd waarom betrokkene niet in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord, en het Uwv heeft de door betrokkene overgelegde medische stukken niet alsnog laten vertalen. Het Uwv heeft daarom nog steeds niet deugdelijk gemotiveerd dat deze stukken geen relevante nieuwe feiten of omstandigheden bevatten als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Awb en waarom er geen aanleiding is voor een herziening vanaf de datum van het herzieningsverzoek. De rechtbank heeft het Uwv nogmaals in de gelegenheid gesteld om de gebreken te herstellen.
1.15.
Het Uwv heeft bij brief van 30 augustus 2017 aan de rechtbank meegedeeld dat hij geen gebruik maakt van de gelegenheid om de door de rechtbank geconstateerde gebreken te herstellen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, in lijn met de tussenuitspraken van 26 juli 2016 en 16 augustus 2017, het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Aan het Uwv is de opdracht gegeven om binnen zes weken een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van de aangevallen uitspraak en beide tussenuitspraken.
3.1.
Het Uwv heeft in hoger beroep aangevoerd dat het aan betrokkene is om te onderbouwen wat precies de nieuwe feiten zijn waarop het verzoek om terug te komen van respectievelijk de nieuwe aanvraag is gebaseerd. Het volstaan met verwijzen naar ingediende stukken is onvoldoende. Volgens het Uwv is terecht afgezien van een hoorzitting. Om betrokkene tegemoet te komen, is hij in beroep alsnog in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord. Daarop heeft betrokkene niet gereageerd.
3.2.
Betrokkene heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 4:6, eerste lid, van de Awb is bepaald dat, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden is nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Op grond van het tweede lid van dit artikel kan, wanneer geen nieuwe gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
4.2.
Het besluit van 16 november 2009, waarbij het Uwv heeft geweigerd betrokkene per
20 februari 1985 in aanmerking te brengen voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering, is in rechte onaantastbaar geworden. De aanvraag van betrokkene van 16 juni 2014 is een herhaalde aanvraag, die er ten eerste toe strekt dat het Uwv voor het verleden terugkomt van zijn besluit van 16 november 2009. Het Uwv heeft hierop beslist met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb.
4.3.
Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is (uitspraak van 27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5115).
4.4.
In de aanvraag van 16 juni 2014 is vermeld dat wordt verzocht om een uitkering voor betrokkene. Ter ondersteuning van de aanvraag is uitsluitend vermeld dat betrokkene sinds
20 februari 1984 ziek is en meerdere ziekte symptomen heeft, waaronder hoge bloeddruk. Bij deze aanvraag zijn geen medische stukken gevoegd. In het bezwaarschrift van 10 februari 2015 is uitsluitend vermeld dat appellant chronisch ziek is vanaf 1985 tot heden en dat een aantal doktersverklaringen en doktersrecepten zijn bijgevoegd. Bij het bezwaarschrift zijn kopieën van stukken gevoegd, te weten in het Frans gestelde verklaringen van Marokkaanse artsen, een factuur en handgeschreven stukken die data en medicijnen vermelden. Een van de doktersverklaringen is gedateerd in 2004, de overige in de stukken genoemde data zijn uit de jaren 2012 tot en met 2014.
4.5.
Het Uwv heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het aan betrokkene is om te vermelden op welke nieuwe medische gegevens zijn herhaalde aanvraag is gebaseerd. Zowel in de aanvraag zelf als in het bezwaarschrift zijn geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden genoemd. Betrokkene heeft evenmin vermeld welke nieuwe feiten, die zien op zijn gezondheidssituatie per 20 februari 1985, de door hem bij het bezwaarschrift gevoegde stukken bevatten. Uit geen van deze stukken blijkt verder dat deze dergelijke nieuwe feiten bevatten. Dat blijkt ook niet uit de bijgevoegde doktersverklaringen. Gelet hierop heeft het Uwv zich terecht op het standpunt gesteld dat betrokkene aan zijn herhaalde aanvraag geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag heeft gelegd. Nu betrokkene zijn aanvraag niet toereikend heeft onderbouwd, heeft het Uwv in dit geval de aanvraag kunnen afwijzen zonder te beschikken over een vertaling van de door betrokkene overgelegde stukken.
4.6.
Uit wat is overwogen in 4.5 volgt dat het Uwv het verzoek van betrokkene van 16 juni 2014 mocht afwijzen met verwijzing naar zijn besluit van 16 november 2009. In wat betrokkene heeft aangevoerd wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre evident onredelijk is.
4.7.
Zoals blijkt uit de uitspraak van de Raad van 3 maart 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:894) blijft bij een afwijzing door het Uwv met toepassing van artikel 4:6 van de Awb onverminderd van belang de uitspraak van de Raad van 14 januari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1), waarin is overwogen dat een aanvraag voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering na een eerdere (gedeeltelijke) afwijzing of intrekking van die uitkering naar zijn strekking moet worden beoordeeld.
4.8.
Tussen partijen is niet in geschil dat een Amber-beoordeling wegens verslechtering van de gezondheidstoestand van betrokkene in deze zaak niet aan de orde is.
4.9.
Voor zover de aanvraag van betrokkene ertoe strekt dat voor de toekomst wordt teruggekomen van het besluit van 16 november 2009, geldt dat betrokkene feiten of omstandigheden moet vermelden die aanleiding (kunnen) geven tot een ander, voor hem gunstiger, besluit dan het besluit waarvan herziening wordt gevraagd. Met name zijn hierbij feiten en omstandigheden relevant die – ten minste ook – zien op de voor het oorspronkelijke besluit geldende beoordelingsdatum. De aanvraag moet deugdelijk en toereikend worden onderbouwd en, voor zover mogelijk, worden voorzien van relevant bewijs. Een enkele herhaling van feiten en omstandigheden die bij de beoordeling van de eerdere aanvraag zijn betrokken zal doorgaans niet voldoende zijn om van het Uwv te verlangen om te onderzoeken of en in hoeverre het oorspronkelijke besluit onjuist was.
4.10.
Het verzoek van betrokkene voldoet niet aan de in 4.9 vermelde eisen. De aanvraag, het bezwaarschrift en de daarbij gevoegde stukken, zoals in 4.4 beschreven, bevatten geen enkel aanknopingspunt voor het oordeel dat het besluit waarvan herziening is gevraagd, niet kan worden gehandhaafd voor zover het gaat om eventuele aanspraken voor de toekomst. Gelet hierop heeft het Uwv de aanvraag terecht afgewezen zonder nader onderzoek naar de eventuele onjuistheid van het besluit van 16 november 2009. Omdat betrokkene ook zijn verzoek om herziening voor de toekomst niet toereikend heeft onderbouwd, was in dit geval voor de beoordeling van dit verzoek door het Uwv evenmin een vertaling van de door betrokkene overgelegde stukken vereist.
4.11.
Nu de aanvraag van 16 juni 2014 noch het bezwaarschrift van 10 februari 2015 enig aanknopingspunt bevatten voor een mogelijke herziening van het besluit van 16 november 2009 of een eventuele aanspraak voor de toekomst, heeft het Uwv kunnen afzien van het horen van betrokkene op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb.
4.12.
Uit wat is overwogen in 4.1 tot en met 4.11 volgt dat het Uwv het verzoek van betrokkene om terug te komen van het besluit van 16 november 2009, zowel voor het verleden als voor de toekomst, terecht heeft afgewezen zonder te beschikken over een vertaling van de door betrokkene overgelegde medische stukken. Dit heeft de rechtbank niet onderkend. Dit betekent dat het hoger beroep slaagt en de aangevallen uitspraak zal worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit ongegrond worden verklaard.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van S.L. Alves als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 november 2018.
(getekend) E. Dijt
(getekend) S.L. Alves

KS