ECLI:NL:CRVB:2016:2860

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 juli 2016
Publicatiedatum
27 juli 2016
Zaaknummer
15/3080 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die in 1984 arbeidsongeschikt raakte en naar Marokko terugkeerde, had verzocht om herbeoordeling van zijn aanspraken op een WAO-uitkering, omdat zijn gezondheid zou zijn verslechterd. Het Uwv had echter besloten om niet terug te komen op een eerder besluit uit 2010, waarin de aanvraag voor een uitkering was afgewezen. De Raad oordeelde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven tot nader onderzoek door het Uwv. De appellant had geen nieuwe medische gegevens overgelegd die relevant waren voor zijn arbeidsongeschiktheid per 20 februari 1985, de datum waarop het Uwv de uitkering had geweigerd. De Raad bevestigde dat de Wet Amber, die pas in 1995 in werking trad, niet van toepassing was op deze zaak. De Raad concludeerde dat de eerdere beslissing van het Uwv om geen uitkering toe te kennen aan appellant terecht was en dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank moest worden bevestigd. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

15/3080 WAO
Datum uitspraak: 27 juli 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
15 april 2015, 14/4243 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] , Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 27 juli 2016

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken overgelegd.
Mr. M. Kaouass, advocaat, heeft zich als gemachtigde gesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juni 2016. Appellant en mr. Kaouass, zijn met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. drs. F.A. Steeman.
OVERWEGINGEN
1.1.
Appellant is in 1984 uitgevallen voor zijn werkzaamheden en nadien naar Marokko teruggekeerd. Bij uitspraak van 21 januari 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BL5408) heeft de Raad de beslissing op bezwaar van 16 november 2009, waarbij het Uwv heeft geweigerd appellant met ingang van 20 februari 1985 in aanmerking te brengen voor een uitkering ingevolge de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), in stand gelaten. Naar het oordeel van de Raad kon appellant op en na 20 februari 1985 zijn eigen werk als schoonmaker in volle omvang verrichtten.
1.2.
Bij brief van 1 november 2013 heeft appellant het Uwv verzocht om zijn aanspraken op een WAO-uitkering opnieuw te beoordelen omdat zijn gezondheid is verslechterd.
1.3.
Bij besluit van 18 februari 2014 heeft het Uwv besloten om niet terug te komen van het besluit van 21 januari 2010 (lees: 16 november 2009) omdat het verzoek van
1 november 2013 geen nieuwe of andere informatie bevat.
1.4.
Bij besluit van 13 juni 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 18 februari 2014 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant ongegrond verklaard. Daarbij is, onder verwijzing naar de in 1.1 genoemde uitspraak van de Raad van
21 januari 2010, overwogen dat appellant ter onderbouwing van zijn verzoek van
1 november 2013 geen nieuwe medische gegevens naar voren heeft gebracht met betrekking tot zijn arbeidsongeschiktheid per 20 februari 1985.
3.1.In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij volledig arbeidsongeschikt is en gewezen op de verschillende medische verklaringen die hij in bezwaar en beroep heeft overgelegd.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Zoals de Raad heeft overwogen in zijn uitspraak van 14 januari 2015, (ECLI:NL:CRVB:2015:1), moet een aanvraag voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering na een eerdere (gedeeltelijke) afwijzing of intrekking van die uitkering naar zijn strekking worden beoordeeld. Met een aanvraag kan worden beoogd dat (met ingang van de datum waarop dat besluit zag) wordt teruggekomen van het eerdere besluit, dat bedoeld wordt een beroep te doen op een regeling bij toegenomen arbeidsongeschiktheid (Wet Amber), of dat om herziening wordt verzocht voor de toekomst. Dit onderscheid is van belang voor de beoordeling van de aanvraag door het Uwv en de toetsing van de beslissing op die aanvraag door de bestuursrechter. Indien in een voorkomend geval niet (geheel) duidelijk is wat met een aanvraag wordt beoogd, ligt het op de weg van het Uwv daarover bij de aanvrager nadere informatie in te winnen.
4.2.
In de uitspraak van 14 januari 2015 is verder uiteengezet op welke wijze dergelijke aanvragen door de aanvrager moeten worden onderbouwd en door het Uwv moeten worden beoordeeld, en hoe de rechter beslissingen van het Uwv op dergelijke aanvragen toetst. Voor het voorliggende geval betekent dit het volgende.
4.3.
De herhaalde aanvraag van appellant voor een uitkering op grond van de AAW/WAO moet, gelet op het verzoek van 1 november 2013, niet alleen opgevat worden als een verzoek om terug te komen van het besluit van 16 november 2009, maar ook als een verzoek om een Amber-beoordeling of als een verzoek om herziening voor de toekomst.
4.4.
Voorop gesteld wordt dat, nu het Uwv per 20 februari 1985 geweigerd heeft aan appellant een AAW/WAO-uitkering toe te kennen en de Wet Amber eerst per 29 december 1995 in werking is getreden, een Amber-beoordeling wegens verslechtering van de gezondheidstoestand in deze zaak niet aan de orde is.
4.5.
Ter ondersteuning van zijn verzoek om zijn arbeidsongeschiktheid opnieuw te beoordelen, zoals in bezwaar toegelicht, heeft appellant, kort samengevat, volstaan met de mededeling dat hij volledig arbeidsongeschikt is en dat hij sinds 1984 niet meer in staat is geweest om arbeid te verrichten. Wat appellant ter onderbouwing van zijn verzoek en zijn bezwaar naar voren heeft gebracht, kan niet worden aangemerkt als een nieuw feit of veranderde omstandigheid als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De in bezwaar (en beroep) overgelegde medische stukken waren of al bekend bij het Uwv of hebben geen betrekking op de gezondheidssituatie van appellant op 20 februari 1985. Het Uwv hoefde daarom geen nader onderzoek te doen.
4.6.
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op de toekomst, heeft appellant evenmin feiten of en omstandigheden naar voren gebracht die, hoewel geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb, aanleiding hadden moeten geven tot nader onderzoek door het Uwv en die konden bijdragen aan het oordeel van de bestuursrechter dat het besluit waarvan herziening is gevraagd, niet kan worden gehandhaafd voor zover het gaat om eventuele aanspraken vanaf de datum waarop het verzoek is ingediend.
5. De overwegingen onder 4.1 tot en met 4.6 leiden tot de conclusie dat aan appellant terecht uitkeringen op grond van de AAW en de WAO zijn onthouden. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en M. Greebe en M.C. Bruning als leden, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2016.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) N. Veenstra

NK