ECLI:NL:CRVB:2018:3341
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van bijstandsuitkering en verhaal op ex-echtgenoot in het kader van de Wet werk en bijstand
In deze zaak gaat het om de terugvordering van bijstandsuitkeringen door het college van burgemeester en wethouders van Ede aan appellante, die bijzondere bijstand voor woonkosten ontving. Appellante, die sinds 1996 gescheiden leeft van haar echtgenoot, heeft in 1998 bijstandsverlening aangevraagd, welke aanvankelijk werd goedgekeurd. Echter, na de verkoop van de voormalige echtelijke woning in 2010, waar appellante een aanzienlijk bedrag aan overwaarde ontving, heeft het college besloten om de eerder verstrekte bijstandsuitkering terug te vorderen. Appellante heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat zij ten tijde van de terugvordering niet over de middelen kon beschikken vanwege een conservatoir beslag dat op haar tegoed was gelegd door haar ex-echtgenoot. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het college niet bevoegd was om de bijstandsuitkering terug te vorderen zolang het beslag op de middelen van appellante van kracht was. De Raad heeft echter ook vastgesteld dat zodra het beslag was opgeheven, het college wel bevoegd was om de terugvordering door te zetten. De Raad heeft de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten, maar de terugvordering beperkt tot de hoofdsom van € 19.243,09, en het college veroordeeld tot terugbetaling van het meerdere dat onterecht was ingevorderd. Tevens is het college veroordeeld in de proceskosten van appellante.