In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin de intrekking en terugvordering van haar bijstandsuitkering werd bevestigd. Appellante ontving van september 2012 tot en met 27 maart 2014 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van De Marne beëindigde de bijstand op de grond dat appellante was gaan samenwonen. Tijdens de behandeling van een nieuwe aanvraag om bijstand bleek dat appellante in 2013 en 2014 inkomsten had ontvangen uit een persoonsgebonden budget (pgb) voor de zorg van haar zoon, wat zij niet had gemeld. Het college vorderde de ten onrechte ontvangen bijstand terug en legde een boete op van € 2.510,-. Appellante stelde dat zij niet op de hoogte was van de meldingsplicht en dat de schending van de inlichtingenverplichting haar niet kon worden verweten. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellante de inlichtingenverplichting had geschonden, maar dat de verwijtbaarheid verminderd was. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak en verlaagde de boete tot € 2.502,20, waarbij het college werd veroordeeld in de proceskosten van appellante.