ECLI:NL:CRVB:2018:3301
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake schending inlichtingenverplichting en vergoeding kosten van bezwaar
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarbij de appellanten, de erven van de overleden appellant en de appellante, in geschil zijn met het college van burgemeester en wethouders van Midden-Delfland over de schending van de inlichtingenverplichting en de daaruit voortvloeiende boete. De appellanten ontvingen van 3 januari 2012 tot 1 maart 2014 aanvullende bijstand op basis van de Wet werk en bijstand. Het college beëindigde de bijstand vanwege de aanvaarding van werk door de appellant bij een VOF. Het college had herhaaldelijk om informatie gevraagd, maar de appellant voldeed hier niet aan, wat leidde tot de intrekking van de bijstand en een boete wegens schending van de inlichtingenverplichting. De rechtbank verklaarde de beroepen tegen de besluiten van het college ongegrond. In hoger beroep stelden de appellanten dat zij de inlichtingenverplichting niet hadden geschonden en dat het college de kosten van bezwaar niet had moeten vergoeden. De Raad oordeelde dat de appellanten de inlichtingenverplichting niet naar behoren hadden nageleefd, maar dat het college wel gehouden was de kosten van bezwaar te vergoeden, omdat de herroeping van de boete aan het college te wijten was. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde de beroepen tegen de besluiten van het college gegrond, waarbij het college werd veroordeeld tot vergoeding van de kosten van rechtsbijstand en het griffierecht.