In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 september 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De uitspraak volgt op een tussenuitspraak van 18 januari 2018, waarin de Raad het Uwv had opgedragen om een deugdelijke medische en arbeidskundige onderbouwing te geven voor het bestreden besluit. Het Uwv heeft in reactie hierop rapporten van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige overgelegd, waaruit blijkt dat de medische grondslag van het besluit nu voldoende is gemotiveerd. De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de beperkingen van de appellant correct heeft overgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De Raad concludeert dat de appellant niet in aanmerking komt voor een WIA-uitkering, omdat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% bedraagt. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en veroordeelt het Uwv in de proceskosten van de appellant, die in totaal € 4.321,74 bedragen. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.