ECLI:NL:CRVB:2019:2111
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake recht op ziekengeld en terugkomen van eerder oordeel
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 21 april 2015. De zaak betreft de vraag of de werkneemster per 11 februari 2014 in staat was om werkzaamheden als kamermeisje voor 24 uur per week te verrichten. De Raad had eerder op 20 september 2017 een tussenuitspraak gedaan, waarin een maatstaf werd vastgesteld die later onjuist bleek te zijn. De werkneemster had nooit 32 uur gewerkt, zoals in de tussenuitspraak was vermeld. Appellant, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, stelde dat een rechtscollege slechts in uitzonderlijke gevallen mag terugkomen van een eerder gegeven oordeel. De Raad concludeerde dat de eerdere maatstaf van 32 uur per week evident onjuist was en dat er sprake was van een uitzonderlijk geval dat het terugkomen van het oordeel rechtvaardigde.
De Raad heeft vastgesteld dat de werkneemster per 11 februari 2014 niet in staat was om 24 uur per week te werken, gebaseerd op een rapport van een verzekeringsarts. Dit rapport concludeerde dat de werkneemster volledig arbeidsongeschikt was, met diagnoses van PTSS en ernstige depressie. De Raad oordeelde dat het bestreden besluit van appellant terecht was, en dat de werkneemster recht had op ziekengeld. De aangevallen uitspraak werd vernietigd en het inleidend beroep werd ongegrond verklaard. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.