In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. M.A.A. van Tongeren, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 11 april 2019, waarin de aanvraag voor een Wajong-uitkering werd geweigerd. De rechtbank heeft het beroep op 31 oktober 2019 behandeld en een tussenuitspraak gedaan op 12 december 2019, waarin het UWV werd opgedragen om het geconstateerde gebrek in de motivering te herstellen.
Na de aanvullende motivering van het UWV en het schriftelijke commentaar van de eiser, heeft de rechtbank besloten dat een nadere zitting niet nodig was en het onderzoek heeft gesloten. De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het UWV inzichtelijk en deugdelijk moet motiveren of de eiser beschikt over basale werknemersvaardigheden. De rechtbank heeft geoordeeld dat het UWV in zijn rapportages voldoende heeft aangetoond dat het agressieve gedrag van de eiser niet voortkomt uit ziekte of gebrek, en dat de eiser in staat is om instructies te begrijpen en na te komen.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Tevens is het UWV veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de eiser. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.