ECLI:NL:RBZWB:2020:4651

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 september 2020
Publicatiedatum
30 september 2020
Zaaknummer
AWB- 19_2374
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de weigering van een Wajong-uitkering door het UWV en de motivering van basale werknemersvaardigheden

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. M.A.A. van Tongeren, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 11 april 2019, waarin de aanvraag voor een Wajong-uitkering werd geweigerd. De rechtbank heeft het beroep op 31 oktober 2019 behandeld en een tussenuitspraak gedaan op 12 december 2019, waarin het UWV werd opgedragen om het geconstateerde gebrek in de motivering te herstellen.

Na de aanvullende motivering van het UWV en het schriftelijke commentaar van de eiser, heeft de rechtbank besloten dat een nadere zitting niet nodig was en het onderzoek heeft gesloten. De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het UWV inzichtelijk en deugdelijk moet motiveren of de eiser beschikt over basale werknemersvaardigheden. De rechtbank heeft geoordeeld dat het UWV in zijn rapportages voldoende heeft aangetoond dat het agressieve gedrag van de eiser niet voortkomt uit ziekte of gebrek, en dat de eiser in staat is om instructies te begrijpen en na te komen.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Tevens is het UWV veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de eiser. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/2374 Wajong

uitspraak van 29 september 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. M.A.A. van Tongeren,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 11 april 2019 (bestreden besluit) van het UWV inzake de weigering een uitkering op grond van de Wet Arbeidsongeschiktheids-voorziening jonggehandicapten (Wajong) toe te kennen.
Het beroep is op 31 oktober 2019 op zitting behandeld.
Bij tussenuitspraak van 12 december 2019 heeft de rechtbank het UWV in de gelegenheid gesteld om het geconstateerde gebrek te herstellen.
Het UWV heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende motivering ingediend.
Eiser heeft schriftelijk commentaar gegeven op de reactie van het UWV.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Voor een weergave van de feiten, de beroepsgronden en het wettelijk kader verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak.
2. In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat het UWV inzichtelijk en deugdelijk moet motiveren of eiser vanuit medisch oogpunt gezien beschikt over basale werknemers-vaardigheden.
3. Bij zijn herstelpoging heeft het UWV betwist dat de verzekeringsarts b&b is afgeweken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank echter uitdrukkelijk geoordeeld dat de verzekeringsarts b&b is afgeweken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts. Dat het medisch standpunt in bezwaar is gewijzigd is ter zitting ook erkend door het UWV.
Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2018:2833). Uit wat het UWV in dit verband heeft aangevoerd volgt niet dat zich hier zo'n zeer uitzonderlijk geval voordoet dat rechtvaardigt dat de rechtbank terugkomt van haar oordeel in de tussenuitspraak. Bij de beoordeling of het UWV geslaagd is in zijn poging het gebrek te herstellen zal er daarom van uit worden gegaan dat de verzekeringsarts b&b is afgeweken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts.
4. Gelet op wat hiervoor is overwogen zal de verzekeringsarts b&b inzichtelijk en deugdelijk moeten motiveren waarom hij van oordeel is dat er geen sprake is van het ontbreken van basale werknemersvaardigheden veroorzaakt door ziekte of gebrek.
De rechtbank is van oordeel dat het UWV met de rapportage van de verzekeringsarts b&b van 20 januari 2020 voldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat het niet hebben van basale werknemersvaardigheden met name veroorzaakt wordt door het agressief gedrag van eiser. Dit wordt ook niet ontkend door eiser.
Zoals in de tussenuitspraak ook al is aangegeven, is vervolgens van belang of het ontbreken van basale werknemersvaardigheden voortkomt uit ziekte of gebrek. De rechtbank kan het UWV volgen in zijn stelling dat het agressieve gedrag van eiser niet verklaard kan worden door ziekte of gebrek. Uit de (medische) stukken blijkt immers niet dat er sprake is van een persoonlijkheidsstoornis of een stoornis in de impulscontrole. De verzekeringsarts b&b heeft terecht verwezen naar het psychologisch onderzoek van 7 september 2018 waarin geen melding wordt gemaakt van agressief gedrag veroorzaakt door een onderliggende stoornis. Uit het psychologisch onderzoek blijkt verder dat er bij eiser sprake is van een stemmingsstoornis en een licht verstandelijke beperking. Uit het onderzoek blijkt niet dat eiser door de licht verstandelijke beperking en of stemmingsstoornis agressief gedrag vertoont. Van belang acht de rechtbank ook dat uit het psychologisch onderzoek naar voren komt dat eiser sterke talige vaardigheden heeft, zodat ook niet aannemelijk is dat dat eiser door zijn verstandelijke beperking verbaal minder goed kan reageren en daardoor fysiek agressief zou worden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het UWV met de verwijzing naar het rapport van 7 september 2018 voldoende heeft gemotiveerd dat het agressief gedrag van eiser niet zijn grondslag vindt in ziekte of gebrek.
Verder heeft de verzekeringsarts b&b in zijn rapportage van 20 januari 2020 gesteld dat er bij eiser geen sprake is van zodanige stoornissen in aandacht of geheugen dat eiser hierdoor geen instructies kan begrijpen of onthouden of afspraken kan nakomen. De verzekeringsarts b&b heeft ter onderbouwing van deze stelling verwezen naar het psychologisch onderzoek van 7 september 2018 en naar het gegeven dat eiser in het verleden onderwijs heeft gevolgd en daarin ook heeft geleerd om instructies te begrijpen, te onthouden na te komen. Ook deze toelichting acht de rechtbank voldoende. Uit de verslagen van De Bodde (school voor speciaal onderwijs) blijkt immers dat eiser instructie begrijpt, technieken snel onder de knie heeft en individuele taken die aan hem zijn gegeven nauwkeurig en goed uitvoert. Wel moet hij daarbij soms herinnerd worden aan zijn taken. Dit beeld bevestigt het standpunt van de verzekeringsarts b&b dat eiser instructies kan onthouden en/of afspraken kan nakomen. Dat hij daarbij (soms) begeleiding nodig heeft betekent niet dat hierover anders geoordeeld moet worden.
Gelet op wat hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat het UWV voldoende heeft gemotiveerd dat er bij eiser geen sprake is van het ontbreken van basale werknemersvaardigheden veroorzaakt door ziekte of gebrek.
5. De arbeidsdeskundige b&b heeft in zijn rapport van 30 januari 2020 gesteld dat er aansluitend aan de hoorzitting multidisciplinair overleg heeft plaatsgevonden met de jurist en de verzekeringsarts b&b. De rechtbank heeft geen reden hieraan te twijfelen, met name omdat zowel de arbeidsdeskundige b&b als de verzekeringsarts b&b bij de hoorzitting aanwezig zijn geweest. Het UWV heeft dan ook duidelijk gemaakt dat het oordeel over de basale werknemersvaardigheden een gezamenlijk oordeel is geweest van de verzekeringsarts b&b en de arbeidsdeskundige b&b. Anders dan eiser heeft betoogd is het niet noodzakelijk dat details over dit overleg worden gegeven. Uit de afzonderlijke rapportages blijkt afdoende dat het overleg in ieder geval ook betrekking heeft gehad op het aspect van de basale werknemersvaardigheden.
6. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank al geoordeeld dat eiser één uur aaneengesloten kan werken en dat hij gedurende vier uur per dag belastbaar is. Nu ook geen sprake is van het ontbreken van basale werknemersvaardigheden voortkomend uit ziekte of gebrek heeft het UWV terecht geweigerd een Wajong-uitkering toe te kennen. De rechtsgevolgen van het bestreden besluit kunnen daarom in stand blijven.
7. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek, is het beroep gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit daarom vernietigen. Omdat het UWV het gebrek heeft hersteld, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand.
8. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed.
De rechtbank zal het UWV veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.312,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 525, en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 47,-- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.312,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.J.M. van Hees op 29 september 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.