ECLI:NL:RBNNE:2023:2593

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 juni 2023
Publicatiedatum
27 juni 2023
Zaaknummer
AWB 22-2140
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van uitkering op grond van de Werkloosheidswet na geconstateerde gebreken door het Uwv

In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van de WW-uitkering van eiser door het Uwv, die is gebaseerd op de inkomsten die eiser heeft ontvangen in de maanden voorafgaand aan de herziening. De rechtbank heeft eerder een tussenuitspraak gedaan waarin werd vastgesteld dat de besluiten van het Uwv onvoldoende zorgvuldig waren voorbereid en niet deugdelijke motivering hadden. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het Uwv, die de herziening en terugvordering van zijn uitkering handhaafden. De rechtbank gaf het Uwv de kans om de geconstateerde gebreken te herstellen.

Na de tussenuitspraak heeft het Uwv aangegeven dat het de gebreken zou herstellen en heeft het een nadere toelichting gegeven. Eiser heeft hierop gereageerd, maar de rechtbank oordeelde dat de loonopgave van de werkgever in de polisadministratie correct was en dat het Uwv de gebreken voldoende had hersteld. De rechtbank concludeerde dat de bestreden besluiten niet rechtmatig waren, maar dat de rechtsgevolgen van deze besluiten in stand konden blijven omdat het Uwv de gebreken had hersteld. De beroepen van eiser zijn gegrond verklaard, en het Uwv is veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 22/2140 en LEE 22/2684

uitspraak van de meervoudige kamer van 28 juni 2023 in de zaken tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. B. van Dijk),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv)
(gemachtigde: J.A. Klaver).

Inleiding

Bestreden herziening en terugvordering
1.1
In deze uitspraak gaat het over de herziening en terugvordering van de uitkering van eiser op grond van de Werkloosheidswet (WW) over de maanden december 2021 en maart 2022. Het Uwv heeft hiertoe beslist met de primaire besluiten van 7 maart 2022 en 1 juni 2022 vanwege de inkomsten die eiser in de maanden december 2021 en maart 2022 ontvangen heeft voor werkzaamheden in de daaraan voorafgaande maanden november 2021 respectievelijk februari 2022. Met de bestreden besluiten van 11 mei 2022 en 22 juli 2022 op de bezwaren van eiser heeft het Uwv de herziening en terugvordering van eisers WW-uitkering over december 2021 en maart 2022 gehandhaafd. Eiser heeft hiertegen beroep ingediend.
Tussenuitspraak
1.2
Op 13 januari 2023 heeft de rechtbank tussenuitspraak gedaan. Het oordeel van de rechtbank hierin luidt dat aan de bestreden besluiten geen zorgvuldig onderzoek en evenmin een deugdelijke motivering ten grondslag ligt. Naar het oordeel van de rechtbank had het Uwv moeten bezien of in het geval van eiser de toerekening van zijn inkomsten uit arbeid verricht in november 2021 en februari 2022, overeenkomstig de hoofdregel en de door het Uwv gehanteerde vaste gedragslijn, aan de daaropvolgende maanden december 2021 respectievelijk maart 2022 voor hem gevolgen heeft die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met die vaste gedragslijn te dienen doelen. Het Uwv had niet zonder nadere motivering mogen voorbijgaan aan de standpunten van eiser dat hij onder het bestaansminimum kwam en dat er in zijn geval nooit sprake is geweest van enig voordeel. De rechtbank heeft aanleiding gezien om het Uwv in de gelegenheid te stellen de geconstateerde gebreken te herstellen.
Nadere motivering Uwv
1.3
Het Uwv heeft de rechtbank meegedeeld het omschreven gebrek te zullen herstellen. Met het oog hierop heeft het Uwv bij brief van 27 februari 2023 aangegeven dat eiser niet eerder dan op de zitting van 18 oktober 2022 heeft gesteld dat hij als gevolg van de bestreden besluiten onder het bestaansminimum kwam. Uit met name de op 1, 2 en 3 maart 2022 met eiser gevoerde (telefonische) gesprekken blijkt ook niet van signalen dat de terugvordering eiser in acute financiële problemen zou brengen. Het Uwv merkt tevens op dat eiser na maart 2022 kon beschikken over een inkomen van ruimschoots boven het voor hem geldend bestaansminimum. Het Uwv geeft verder aan dat de door eiser bepleite wijze van toerekenen van werk en inkomen voor hem ook nadelige gevolgen gehad zou kunnen hebben, voor wat betreft het tijdstip waarop aan de wekeneis is voldaan en voor het dagloon. Dit brengt het Uwv tot de conclusie om niet af te wijken van de gedragslijn.
Reactie eiser
1.4
In reactie hierop heeft eiser bij brief van 23 maart 2023 gesteld dat onjuist is dat, zoals de rechtbank in de tussenuitspraak heeft aangegeven, de opgave van de werkgever in de polisadministratie correct is. Volgens eiser is de werkwijze van het Uwv niet gebaseerd op een redelijke wetsuitleg en is er in zijn geval sprake van een kennelijk onredelijk resultaat. Eiser is van mening dat het beleid en meer specifiek de handelwijze van het Uwv in de onderhavige zaken niet als evenredig kan worden beoordeeld. Eiser geeft hierbij aan dat hij over twee maanden geen inkomsten heeft gehad vanwege de toerekening van inkomsten aan maanden waarin hij niet gewerkt heeft. Geen inkomen betekent dat iemand (ver) onder het bestaansminimum zit. Veel mensen zullen dat niet kunnen opvangen en lopen daardoor kans in financiële problemen te komen. Eiser geeft verder aan dat het relaas van het Uwv over voor- of nadeel niet goed te volgen valt, maar dat dit voor deze zaken ook niet relevant lijkt.

Beoordeling door de rechtbank

Loonopgave werkgever in polisadministratie
2.1
De reactie van eiser geeft de rechtbank geen aanleiding om terug te komen van het oordeel in de tussenuitspraak dat de loonopgave van de werkgever in de polisadministratie juist is. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat een rechtscollege volgens vaste rechtspraak slechts in zeer uitzonderlijke gevallen mag terugkomen van een in een tussenuitspraak zonder voorbehoud gegeven oordeel [1] . Een dergelijk zeer uitzonderlijk geval doet zich in de onderhavige zaken niet voor. Eiser kan voormeld oordeel van de rechtbank dus alleen nog aan de Centrale Raad van Beroep voorleggen. Indien eiser dit wenst, moet hij tegen deze einduitspraak hoger beroep instellen.
Evenredigheid
2.2
Naar het oordeel van de rechtbank is het Uwv er in geslaagd de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken te herstellen. Het Uwv heeft met de nadere toelichting in de brief van 27 februari 2023 toereikend onderbouwd dat de bestreden herziening en/of terugvordering van eisers WW-uitkering over december 2021 en maart 2022 voor hem geen gevolgen heeft gehad die onevenredig zijn in verhouding tot de met de vaste gedragslijn te dienen doelen. Eisers reactie op de door het Uwv gegeven nadere toelichting leidt niet tot een ander oordeel. De rechtbank overweegt hierbij dat eiser weliswaar heeft aangegeven dat veel mensen het gemis van inkomsten gedurende twee maanden niet zullen kunnen opvangen en daardoor kans lopen in financiële problemen te komen, maar niet dat (en in welke mate) dit ook daadwerkelijk bij hem het geval is geweest ten gevolge van de bestreden herziening en terugvordering. Het Uwv heeft dan ook geen aanleiding hoeven zien om in het geval van eiser zijn inkomsten uit arbeid verricht in november 2021 en februari 2022 in afwijking van de hoofdregel aan die maanden toe te rekenen in plaats van aan de daarop volgende maanden december 2021 respectievelijk maart 2022.

Conclusie en gevolgen

3.1
De rechtbank heeft in de tussenuitspraak reeds geoordeeld dat de bestreden besluiten vanwege de geconstateerde gebreken in strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onvoldoende zorgvuldig zijn voorbereid en onvoldoende zijn gemotiveerd. Daarom zijn de bestreden besluiten niet rechtmatig en komen deze voor vernietiging in aanmerking. Omdat het Uwv de geconstateerde gebreken inmiddels heeft hersteld, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van de vernietigde bestreden besluiten in stand.
3.2
De beroepen zijn gegrond. Daarom moet het Uwv het griffierecht van € 100 (2 x
€ 50) aan eiser vergoeden en krijgt hij ook een vergoeding voor zijn proceskosten. Deze vergoeding bedraagt € 2.092,50 (samenhangende zaken, beroepschrift één punt, verschijnen op de zitting één punt, schriftelijke zienswijze na bestuurlijke lus 0,5 punt, waarde per punt € 837, gewicht van de zaken: gemiddeld).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten van 11 mei 2022 en 22 juli 2022;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand blijven;
  • draagt het Uwv op het griffierecht van € 100 aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van € 2.092,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.W. de Jonge, voorzitter, en mr. M. van den Bosch en mr. P.G. Wijtsma, leden, in aanwezigheid van mr. P.A. Schoenmakers, griffier. De tussenuitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2023.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 19 september 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2833.