ECLI:NL:CRVB:2018:2540
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering Wajong-uitkering en schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn
In deze zaak heeft appellante, geboren in 1969, op 26 februari 2010 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, welke door het Uwv op 26 mei 2010 werd afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat appellante meer dan 75% van het minimumloon kon verdienen, met een rapport van een verzekeringsarts als onderbouwing. Appellante diende op 22 april 2014 opnieuw een aanvraag in, maar deze werd op 8 mei 2014 wederom afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten waren die de eerdere beslissing konden ondermijnen. Het bezwaar van appellante werd ongegrond verklaard op 7 november 2014.
De rechtbank Overijssel verklaarde het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond. Appellante stelde in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat zij de wachttijd voor de Wajong-uitkering niet had vervuld. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde echter de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd gesteld dat appellante haar aanvraag niet deugdelijk had onderbouwd en dat er geen bewijs was van arbeidsongeschiktheid tijdens de relevante periode.
Daarnaast verzocht appellante om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Raad oordeelde dat de redelijke termijn met ruim twee maanden was overschreden en kende een schadevergoeding van € 500,- toe. De proceskosten van appellante werden begroot op € 250,50, die ook door de Staat moesten worden vergoed. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep op 16 augustus 2018.