In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanvraag van appellante voor een uitkering op grond van de Wet Wajong. Appellante, geboren in 1965, had haar aanvraag ingediend na 1 januari 2010, wat leidde tot een beoordeling onder de Algemene arbeidsongeschiktheidswet (AAW). De Raad heeft overwogen dat de rechtbank terecht geen aanleiding heeft gezien om meer beperkingen aan te nemen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van appellante, die geldt op haar 17/18-jarige leeftijd. De Raad benadrukt dat de bewijslast bij de aanvrager ligt, vooral in het geval van een laattijdige aanvraag, zoals in dit geval, waar de aanvraag 28 jaar na de relevante leeftijd werd ingediend.
De Raad heeft vastgesteld dat de medische beoordeling van het Uwv, gebaseerd op rapporten van verzekeringsartsen, overtuigend was en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een andere conclusie rechtvaardigden. De rechtbank had eerder het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd, met verbetering van gronden. De Raad heeft ook geoordeeld dat de kosten van rechtsbijstand in hoger beroep voor het Uwv moeten worden vergoed, omdat de argumenten van appellante niet voldoende waren om de eerdere afwijzing van haar aanvraag te weerleggen.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor aanvragers om tijdig en met voldoende bewijs hun aanvragen in te dienen, vooral wanneer het gaat om claims die betrekking hebben op een lange tijd geleden.