ECLI:NL:CRVB:2015:1872

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 mei 2015
Publicatiedatum
12 juni 2015
Zaaknummer
-14-215 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de AAW bij aanvragen om Wajong-uitkering door oudere aanvragers

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanvraag van appellante voor een uitkering op grond van de Wet Wajong. Appellante, geboren in 1965, had haar aanvraag ingediend na 1 januari 2010, wat leidde tot een beoordeling onder de Algemene arbeidsongeschiktheidswet (AAW). De Raad heeft overwogen dat de rechtbank terecht geen aanleiding heeft gezien om meer beperkingen aan te nemen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van appellante, die geldt op haar 17/18-jarige leeftijd. De Raad benadrukt dat de bewijslast bij de aanvrager ligt, vooral in het geval van een laattijdige aanvraag, zoals in dit geval, waar de aanvraag 28 jaar na de relevante leeftijd werd ingediend.

De Raad heeft vastgesteld dat de medische beoordeling van het Uwv, gebaseerd op rapporten van verzekeringsartsen, overtuigend was en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een andere conclusie rechtvaardigden. De rechtbank had eerder het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd, met verbetering van gronden. De Raad heeft ook geoordeeld dat de kosten van rechtsbijstand in hoger beroep voor het Uwv moeten worden vergoed, omdat de argumenten van appellante niet voldoende waren om de eerdere afwijzing van haar aanvraag te weerleggen.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor aanvragers om tijdig en met voldoende bewijs hun aanvragen in te dienen, vooral wanneer het gaat om claims die betrekking hebben op een lange tijd geleden.

Uitspraak

14/215 WWAJ
Datum uitspraak: 22 mei 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 december 2013, 11/2942 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2015. Appellante is verschenen met bijstand van mr. N. Türkkol, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Z. Seyban.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 10 juli 2008 heeft het Uwv geweigerd aan appellante, geboren [in] 1965, een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) toe te kennen.
1.2.
Op 27 oktober 2010 heeft appellante een aanvraag op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) ingediend. Bij besluit van 26 april 2011 is deze aanvraag afgewezen. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 26 september 2011 ongegrond verklaard op de grond dat geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
1.3.
Bij besluit van 1 februari 2012 is de motivering van de afwijzing van de aanvraag van
27 oktober 2010 gewijzigd in die zin dat de aanvraag niet als een herhaalde aanvraag in de zin van artikel 4:6 van de Awb is aangemerkt, maar als een nieuwe aanvraag ingevolge de Wet Wajong, waarbij de aanvraag is afgewezen op de grond dat appellante in de periode tussen haar 17/18-jarige leeftijd en 16 weken na de datum van de aanvraag in staat is gebleven om (met passende arbeid) meer dan 75% te verdienen van het maatmaninkomen.
1.4.
Bij brief van 14 augustus 2013 is de motivering van de afwijzing van de aanvraag van
27 oktober 2010 wederom gewijzigd, in die zin dat de aanvraag wordt afgewezen op de grond dat appellante met ingang van 10 juli 1983, zijnde haar 18-jarige leeftijd, minder dan 25% arbeidsongeschikt wordt geacht.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante gegrond verklaard, de besluiten van 26 september 2011 en 1 februari 2012 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten geheel in stand blijven.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij zich niet kan vinden in de beperkingen die in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 31 januari 2011 zijn opgenomen. Zij heeft zowel links als rechts beperkingen, en met deze beperkingen kon zij nooit full-time werken. Verder voert appellante aan dat zij nooit normaal en/of naar tevredenheid van de werkgever heeft kunnen werken.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
In de uitspraak van 8 april 2015 heeft de Raad overwogen nu aanleiding te zien om met betrekking tot aanvragen om toekenning van een uitkering op grond van de Wet Wajong die zijn ingediend na 1 januari 2010 door personen die geboren zijn voor 1 januari 1980, wat betreft het toepasselijke recht, anders te oordelen dan de Raad heeft gedaan in zijn uitspraak van 9 mei 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1600.
4.2.
Omdat appellante is geboren in 1965 en zij haar aanvraag na 1 januari 2010 heeft ingediend, dient de beoordeling van haar aanspraken gelet op de onder 4.1 genoemde uitspraak van 8 april 2015 plaats te vinden aan de hand van het bepaalde in de Algemene arbeidsongeschiktheidswet (AAW).
4.2.1.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de AAW, zoals deze bepaling destijds luidde, is arbeidsongeschikt, geheel of gedeeltelijk, hij die ten gevolge van ziekte of gebreken geheel of gedeeltelijk buiten staat is om met arbeid, die voor zijn krachten en bekwaamheden is berekend en die met het oog op zijn opleiding en vroeger beroep hem in billijkheid kan worden opgedragen, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht of op een naburige soortgelijke plaats, te verdienen, hetgeen lichamelijk en geestelijk gezonde personen, van dezelfde soort en soortgelijke opleiding, op zodanige plaats met arbeid gewoonlijk verdienen.
4.2.2.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van de AAW heeft recht op toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering de verzekerde, die op de dag, waarop hij 17 jaar wordt, arbeidsongeschikt is, zodra hij onafgebroken 52 weken arbeidsongeschikt is geweest, indien hij na afloop van deze periode nog arbeidsongeschikt is.
4.3.1.
De Raad stelt voorop dat partijen alleen van mening verschillen over de medische en arbeidskundige toestand van appellante op 17/18-jarige leeftijd.
4.3.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat meer beperkingen aan te nemen in de FML van 31 januari 2011 die geldt op de 17/18- jarige leeftijd van appellante. Daarbij heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat de medische beoordeling van het Uwv berust op het rapport van de verzekeringsarts van 27 december 2010 en dat er geen aanknopingspunten bestaan voor het oordeel dat de verzekeringsarts de beperkingen van appellante heeft onderschat. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapporten van 26 september 2013 en 31 maart 2015 overtuigend uiteengezet dat, mede gelet op de in beroep overgelegde medische informatie, in de FML van 31 januari 2011 die uitgaat van arbeidsmogelijkheden gedurende hele dagen, in ruime mate rekening is gehouden met de klachten van appellante. In hoger beroep heeft appellante geen medische of andere gegevens betrekking hebbend op de in geding zijnde periode overgelegd waaruit zou kunnen blijken dat toen voor appellante meer of andere beperkingen golden. Ook ten aanzien van de stelling van appellante dat zij nooit full-time kon werken, hetgeen de Raad opvat als een beroep op een urenbeperking, heeft appellante niet aannemelijk gemaakt dat aanleiding bestaat om per 17/18-jarige leeftijd op dit punt een beperking aan te nemen. In dat kader wijst de Raad op zijn vaste rechtspraak dat de bewijslast bij een laattijdige aanvraag bij de aanvrager ligt, omdat het medisch beeld met het verstrijken van de tijd steeds moeilijker is vast te stellen (bijvoorbeeld de uitspraak van 27 mei 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ6477). Voor het inschakelen van een deskundige bestaat geen aanleiding.
4.3.3.
Wat betreft de arbeidskundige grondslag van de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid is van belang dat bij een beoordeling die ziet op een al lang verstreken datum ook de functieduiding problematisch kan zijn (ECLI:NL:CRVB:2014:2293). Als dit het gevolg is van een zeer late aanvraag, dan kan het aan het Uwv niet aangerekend worden dat de gebruikelijke zorgvuldigheid niet kan worden gehandhaafd bij de functieduiding en ligt het in de risicosfeer van de aanvrager dat exacte gegevens over functies in een ver verleden niet meer traceerbaar zijn. Een zodanige situatie is in dit geval aan de orde, nu appellante ruim 28 jaar na haar 17e jaar een aanvraag om een uitkering ingevolge de Wet Wajong heeft ingediend. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 14 augustus 2013, aangevuld op 2 oktober 2013 en 26 maart 2015, gemotiveerd aannemelijk gemaakt dat de aan de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid ten grondslag gelegde functies ook rond de 17/18-jarige leeftijd van appellante op de arbeidsmarkt voorkwamen. Niet gebleken is dat deze functies de belastbaarheid van appellante destijds overschreden.
4.3.4.
De beroepsgrond dat appellante nooit normaal en/of naar tevredenheid van de werkgever heeft kunnen werken en dat daardoor de geselecteerde functies te rooskleurig zijn voorgesteld treft geen doel, nu het Uwv in beroep het (gewijzigde) standpunt heeft ingenomen dat de door appellante verrichte arbeid niet passend was en vervolgens, uitgaande van de FML van 31 januari 2011 die geldt op de 17/18-jarige leeftijd van appellante, functies heeft geselecteerd op grond waarvan appellante met ingang van 10 juli 1983 minder dan 25% arbeidsongeschikt wordt geacht.
4.3.5.
Vastgesteld wordt dat de beoordeling door het Uwv in overeenstemming met de bepalingen van de AAW is.
4.4.
Gezien hetgeen hiervoor is overwogen slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, zij het, gelet op wat onder 4.1 en 4.2 is overwogen, met verbetering van gronden.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat aanleiding, nu eerst in het in hoger beroep overgelegde rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 31 maart 2015 voldoende is toegelicht dat geen reden bestaat om per 17/18-jarige leeftijd een urenbeperking aan te nemen. Deze kosten worden begroot op € 980,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante in hoger beroep tot een bedrag van
  • € 980,-;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellante het door haar in hoger beroep betaalde griffierecht van
  • € 118,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen als voorzitter en J. Riphagen en
P.H. Banda als leden, in tegenwoordigheid van I. Mehagnoul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2015.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) I. Mehagnoul

JL