Uitspraak
16.6110 WWB
OVERWEGINGEN
BESLISSING
besluit voor zover de hoogte van de boete is vastgesteld op € 1.750,-;
in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit van 6 juni 2016;
van € 124,- vergoedt.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een boete die hem is opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch wegens het niet melden van bankrekeningen en het niet voldoen aan de inlichtingenverplichting. Appellant ontving sinds 1 april 2010 een WWB-uitkering en had in het verleden al eerder bijstand ontvangen die was ingetrokken vanwege een erfenis. Na signalen van het Inlichtingenbureau dat appellant over meerdere bankrekeningen beschikte, heeft het college een onderzoek ingesteld. Appellant heeft niet volledig voldaan aan verzoeken om informatie, wat leidde tot de opschorting van zijn bijstandsrecht en uiteindelijk tot de intrekking van zijn bijstand. Het college legde een boete op van € 17.341,90, wat 100% van het benadelingsbedrag was. In bezwaar werd deze boete verlaagd tot € 12.996,39, maar het college bleef bij de stelling dat appellant grove schuld kon worden verweten. De rechtbank verklaarde het beroep tegen de boete ongegrond, maar appellant ging in hoger beroep. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de rechtbank niet had onderkend dat de nalatigheid van appellant niet als grove schuld kon worden gekwalificeerd, maar als normale verwijtbaarheid. De Raad verlaagde de boete tot € 1.195,87 en veroordeelde het college in de proceskosten van appellant.