ECLI:NL:CRVB:2018:234
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekken en terugvorderen van bijstand met niet gemelde kasstortingen
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant, die samen met zijn voormalig echtgenote bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellant niet alle inlichtingen heeft verstrekt over kasstortingen op zijn bankrekeningen, waardoor zijn recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Het college van burgemeester en wethouders van Groningen heeft op basis van een onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstand besloten deze met terugwerkende kracht in te trekken en de kosten van bijstand terug te vorderen. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de terugvordering disproportioneel is, maar de Raad oordeelt dat het college terecht heeft gehandeld. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, die het beroep van appellant ongegrond heeft verklaard. De Raad stelt vast dat de financiële situatie van appellant onduidelijk is en dat hij de inlichtingenverplichting heeft geschonden. Hierdoor kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld, wat leidt tot de conclusie dat de terugvordering terecht is.