ECLI:NL:CRVB:2018:2229
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de beëindiging van de Ziektewet-uitkering en de zorgvuldigheid van het Uwv
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van betrokkene werd beoordeeld. Betrokkene, die als kassier en ploegleidster werkte, had zich op 16 januari 2014 ziek gemeld met psychische klachten. Na een eerstejaars Ziektewet-beoordeling op 22 december 2014, concludeerde het Uwv dat betrokkene meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen, wat leidde tot de beëindiging van haar ziekengeld per 16 februari 2015. Appellante, de werkgever, betwistte de arbeidsongeschiktheid van betrokkene en stelde dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met de re-integratie-inspanningen.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv het besluit tot beëindiging van het ziekengeld voldoende zorgvuldig had voorbereid. De Raad benadrukte dat in geschillen over arbeidsongeschiktheidswetten de zorgvuldigheid van de besluitvorming van het Uwv cruciaal is. De Raad concludeerde dat er geen grond was om te oordelen dat het Uwv tekortgeschoten was in zijn verplichtingen en dat de beëindiging van de Ziektewet-uitkering terecht was. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.