ECLI:NL:CRVB:2018:2212

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 juli 2018
Publicatiedatum
19 juli 2018
Zaaknummer
17/1499 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Harmonisatie arbeidsvoorwaarden politie tweede tranche; afwijzing verzoek om bevordering op grond van het loopbaanbeleid; ingangsdatum nabetaling wettelijke rente

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van de korpschef van politie tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de harmonisatie van arbeidsvoorwaarden binnen de politie en de afwijzing van verzoeken om bevordering op basis van het loopbaanbeleid. Betrokkenen, werkzaam als generalisten binnen de Gebiedsgebonden Politie, hadden verzocht om bevordering, maar de korpschef had deze verzoeken aanvankelijk afgewezen wegens zwaarwegend dienstbelang. Later zijn de verzoeken alsnog toegewezen, maar de korpschef weigerde wettelijke rente te vergoeden over de nabetaling van het salaris. De rechtbank heeft in haar uitspraak de verzoeken om vergoeding van wettelijke rente toegewezen, maar de korpschef ging in hoger beroep.

De Raad heeft de ingangsdatum van de wettelijke rente beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank ten onrechte rekening had gehouden met een betaaltermijn van zes weken. De Raad heeft vastgesteld dat de wettelijke rente verschuldigd is vanaf het moment waarop de korpschef in verzuim zou zijn geweest, en dat de wettelijke rente voor de nabetaling van het salaris over de bevordering van de betrokkenen moet worden berekend volgens de geldende rechtspraak. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd voor zover deze betrekking had op de ingangsdatum van de wettelijke rente en heeft de korpschef veroordeeld in de proceskosten van de betrokkenen. De uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van J. Tuit als griffier, op 19 juli 2018.

Uitspraak

17/1499 AW e.v.
Datum uitspraak: 19 juli 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
2 februari 2017, 15/2381, 15/2383, 15/2385 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de korpschef van politie (korpschef)
[betrokkene 1] en twee anderen, zoals vermeld op de bij deze uitspraak behorende lijst (betrokkenen)
PROCESVERLOOP
De korpschef heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkenen heeft mr. N.D. Dane, advocaat, hoger beroep ingesteld. Partijen hebben een verweerschrift ingediend.
Desgevraagd hebben partijen een nadere reactie ingezonden.
Op 20 juni 2018 heeft, gelijktijdig met een aantal andere zaken, een comparitiezitting plaatsgevonden. Betrokkene 1 is verschenen, bijgestaan door mr. Dane. Betrokkenen 2 en 3 hebben zich laten vertegenwoordigen door mr. Dane. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.H. ten Have, advocaat.
Partijen hebben ter zitting verklaard geen gebruik te willen maken van hun recht om op een nadere zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkenen waren werkzaam bij de voormalige politieregio [regio] , laatstelijk in de functie van generalist Gebiedsgebonden Politie (GGP) .
1.2.
Als uitwerking van het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector politie 2005-2007 is op
1 november 2010 de circulaire Harmonisatie arbeidsvoorwaarden politie tweede tranche in werking getreden (Stcrt. 2010, 19782; circulaire). Eén van de te harmoniseren onderwerpen is het in bijlage 6 van de circulaire opgenomen ‘Loopbaanbeleid van assistent A tot en met senior in de GGP’ (loopbaanbeleid). In die bijlage zijn de afspraken vastgelegd over de mogelijkheden tot doorstroming (bevordering) van ambtenaren binnen de GGP naar een volgend niveau of volgende functie. Voor de bevordering van generalist GGP (schaal 7) naar senior GGP (schaal 8) is als vereiste gesteld dat sprake is van ‘vakmanschap blijkend uit een recente beoordeling boven de norm met daarin opgenomen verwachte geschiktheid voor senior GGP’. Vermeld is dat het loopbaanbeleid vanaf 1 november 2010 geldt voor alle medewerkers bij de Nederlandse Politie, dat de Raad van korpschefs i.o. zich aan de circulaire heeft geconformeerd en dat het bevoegd gezag deze circulaire dient te volgen, tenzij een zwaarwegend dienstbelang zich daartegen verzet. Het loopbaanbeleid voor bevordering van schaal 7 naar schaal 8 is met ingang van 1 januari 2013 beëindigd. In april 2013 zijn door de Adviescommissie Loopbaanbeleid GGP van het Centraal Georganiseerd Overleg Politie nadere uitvoeringsafspraken vastgelegd.
1.3.
Betrokkenen hebben verzocht om bevordering op grond van het loopbaanbeleid. De korpschef heeft deze verzoeken afgewezen wegens zwaarwegend dienstbelang.
1.4.
Nadien heeft de korpschef de verzoeken om bevordering alsnog toegewezen. Bij besluit van 4 juli 2014 is betrokkene 1 bevorderd met ingang van 31 december 2012. Bij besluit van 18 juli 2014 is betrokkene 2 bevorderd met ingang van 31 mei 2012. Bij besluit van 19 maart 2014 is betrokkene 3 bevorderd met ingang van 1 december 2011.
1.5.
Bij besluiten van 30 maart 2015 (bestreden besluiten) heeft de korpschef beslist op de bezwaren van betrokkenen en daarbij, voor zover thans nog van belang, geweigerd om wettelijke rente te vergoeden.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover thans nog van belang, de verzoeken om vergoeding van wettelijke rente als volgt toegewezen. Voor de nabetaling over de periode vanaf 1 november 2010 tot de dag waarop uiterlijk op het bezwaar had moeten worden beslist, is de wettelijke rente verschuldigd vanaf veertien weken na de dag van de aanvraag tot aan de dag van de nabetaling. Deze veertien weken bestaan uit de beslistermijn van acht weken op grond van artikel 4:13, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de betaaltermijn van zes weken op grond van artikel 4:87, eerste lid, van de Awb. Voor de periode daarna geldt dat het gaat om een wijziging van een element van een periodieke betaling en dient de wettelijke rente berekend te worden overeenkomstig de uitspraak van 25 januari 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BV1958).
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
De korpschef heeft ter zitting van de Raad het hoger beroep (zaaknummers 17/1499 AW, 17/1500 AW en 17/1502 AW) ingetrokken.
3.2.
Betrokkenen hebben aangevoerd dat de rechtbank bij het bepalen van de ingangsdatum van de wettelijke rente ten onrechte rekening heeft gehouden met een betaaltermijn van zes weken. Zij hebben daarbij verwezen naar de uitspraken van de Raad van 1 maart 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:592, ECLI:NL:CRVB:2018:596, ECLI:NL:CRVB:2018:597, ECLI:NL:CRVB:2018:599 en ECLI:NL:CRVB:2018:600).
3.3.
Ingevolge artikel 4:102, tweede lid, van de Awb is, indien een afwijzende beschikking tot betaling door het bestuursorgaan als gevolg van bezwaar of beroep wordt vervangen door een beschikking tot betaling, het bestuursorgaan wettelijke rente verschuldigd vanaf het tijdstip waarop het in verzuim zou zijn geweest indien de beschikking op de laatste dag van de daarvoor gestelde termijn zou zijn gegeven.
3.4.
Zoals ook in de onder 3.2 vermelde uitspraken van 1 maart 2018 is overwogen, geldt bij een periodieke betaling als hier aan de orde verder de vaste rechtspraak van de Raad zoals neergelegd in (onder meer) de uitspraak van 25 januari 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BV1958). In die uitspraak is het volgende overwogen:
“Zoals de Raad in zijn uitspraak van 28 oktober 2011 (LJN BU2160) heeft overwogen heeft hij zich met betrekking tot de ingangsdatum van de wettelijke rente in geval van periodiek te betalen uitkeringen of salaris, mede naar aanleiding van de inwerkingtreding van de Vierde Tranche van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), nader op zijn jurisprudentie beraden. Voor zover geen sprake is van specifieke algemeen verbindende voorschriften - anders dan de algemene bepalingen van Titel 4.4 van de Awb - met betrekking tot het tijdstip waarop deze periodieke betalingen moeten worden verricht, neemt de Raad voortaan, omwille van een praktische en eenvormige rechtstoepassing, mede gezien het forfaitaire karakter van wettelijke rente, tot uitgangspunt dat de wettelijke rente gaat lopen op de eerste dag van de kalendermaand volgende op de maand (of het andere tijdvak) waarop de periodieke betaling betrekking heeft. Indien het niet gaat om reeds lopende periodieke betalingen, maar om een eerste toekenning of om een wijziging van een element van de periodieke betaling, geldt bovendien dat de wettelijke rente niet eerder gaat lopen dan vanaf de eerste dag van de kalendermaand volgende op die waarin de beslistermijn voor de toekenning of wijziging is verstreken.”
3.5.
Toepassing van deze rechtspraak in de onderhavige gevallen betekent het volgende. De nabetaling naar aanleiding van de bevordering van generalist GGP (salarisschaal 7) naar senior GGP (salarisschaal 8) betreft een eerste toekenning als hiervoor bedoeld. Ingevolge artikel 4:13, tweede lid, van de Awb geldt voor het verzoek om bevordering een beslistermijn van acht weken. Dit betekent voor betrokkenen het volgende:
  • betrokkene 1 heeft op 19 september 2012 een verzoek om bevordering ingediend en is met ingang van 31 december 2012 bevorderd. De wettelijke rente over de nabetaling van het salaris over 31 december 2012 is dus gaan lopen op 1 januari 2013;
  • betrokkene 2 heeft op 28 januari 2014 een verzoek om bevordering ingediend en is met ingang van 31 mei 2012 bevorderd. De wettelijke rente over de nabetaling van het salaris over de periode van 31 mei 2012 tot en met maart 2014 is dus gaan lopen op 1 april 2014;
  • betrokkene 3 heeft op 3 oktober 2012 een verzoek om bevordering ingediend en is met ingang van 1 december 2011 bevorderd. De wettelijke rente over de nabetaling van het salaris over de maanden december 2011 tot en met november 2012 is dus gaan lopen op
1 december 2012.
Over iedere verdere termijn is de wettelijke rente telkens gaan lopen op de eerste dag van de daarop volgende kalendermaand. Bij de berekening van de wettelijke rente moet telkens worden uitgegaan van het brutobedrag van de betrokken termijn. Voor iedere termijn afzonderlijk dient telkens na afloop van een jaar het bedrag waarover de rente wordt berekend te worden vermeerderd met de over dat jaar verschuldigde rente. De wettelijke rente loopt tot de dag van de algehele voldoening. Tevens volgt uit 3.4, zoals ook al is geoordeeld in de uitspraken van 1 maart 2018, dat in het geval van periodieke betalingen de betaaltermijn als bedoeld in artikel 4:87, eerste lid, van de Awb niet geldt.
3.6.
Uit 3.5 volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd voor zover die betrekking heeft op de ingangsdatum van de wettelijke rente. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad bepalen dat de wettelijke rente wordt vergoed als in 3.5 vermeld.
4. Aanleiding bestaat om de korpschef te veroordelen in de proceskosten die betrokkenen voor hun hoger beroep alsmede het hoger beroep van de korpschef hebben gemaakt. Deze worden begroot op een bedrag van in totaal € 1.002,- voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover die betrekking heeft op de ingangsdatum van de wettelijke rente;
  • bepaalt dat de wettelijke rente wordt vergoed als in 3.5 vermeld;
  • veroordeelt de korpschef in de proceskosten van betrokkenen tot een bedrag van in totaal € 1.002,-;
  • bepaalt dat de korpschef aan betrokkenen het in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 250,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van J. Tuit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2018.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) J. Tuit
ew
Lijst van betrokkenen:
Betrokkenen Procedurenummers
1. [betrokkene 1] te [woonplaats 1] 17/1499 AW 17/2220 AW
2. [betrokkene 2] te [woonplaats 2] 17/1500 AW 17/2221 AW
3. [betrokkene 3] te [woonplaats 3] 17/1502 AW 17/2222 AW