ECLI:NL:CRVB:2018:2208

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 juli 2018
Publicatiedatum
19 juli 2018
Zaaknummer
17/1716 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Harmonisatie arbeidsvoorwaarden politie en ingangsdatum nabetaling wettelijke rente

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 16 januari 2017, waarin de rechtbank de beroepen tegen de besluiten van de korpschef van politie gegrond verklaarde. De appellanten, werkzaam bij de voormalige politieregio, hebben verzocht om bevordering op basis van het loopbaanbeleid. De korpschef heeft deze verzoeken eind 2012 afgewezen, maar heeft in 2014 alsnog enkele verzoeken toegewezen. De rechtbank heeft de bestreden besluiten vernietigd voor zover deze de bezwaren tegen de afwijzende besluiten ongegrond verklaarden en heeft de verzoeken om vergoeding van wettelijke rente toegewezen. De Raad voor de Rechtspraak heeft in hoger beroep geoordeeld dat de ingangsdatum van de wettelijke rente niet correct was vastgesteld door de rechtbank. De Raad heeft bepaald dat de wettelijke rente verschuldigd is vanaf de eerste dag van de kalendermaand volgend op de maand waarop de periodieke betaling betrekking heeft. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en de korpschef veroordeeld in de proceskosten van appellanten tot een bedrag van € 501,-.

Uitspraak

17/1716 AW e.v.
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
16 januari 2017, 15/2768, 15/2770, 15/2773, 15/2774 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant 1] en drie anderen, zoals vermeld op de bij deze uitspraak behorende lijst (appellanten)
de korpschef van politie (korpschef)
Datum uitspraak: 19 juli 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. N.D. Dane, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Desgevraagd hebben partijen een nadere reactie ingezonden.
Op 20 juni 2018 heeft, gelijktijdig met een aantal andere zaken, een comparitiezitting plaatsgevonden. Namens appellanten is mr. Dane verschenen. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.H. ten Have, advocaat.
Partijen hebben ter zitting verklaard geen gebruik te willen maken van hun recht om op een nadere zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellanten waren werkzaam bij de voormalige politieregio [regio] , laatstelijk in de functie van generalist Gebiedsgebonden Politie (GGP) .
1.2.
Als uitwerking van het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector politie 2005-2007 is op
1 november 2010 de circulaire Harmonisatie arbeidsvoorwaarden politie tweede tranche in werking getreden (Stcrt. 2010, 19782; circulaire). Eén van de te harmoniseren onderwerpen is het in bijlage 6 van de circulaire opgenomen ‘Loopbaanbeleid van assistent A tot en met senior in de GGP’ (loopbaanbeleid). In die bijlage zijn de afspraken vastgelegd over de mogelijkheden tot doorstroming (bevordering) van ambtenaren binnen de GGP naar een volgend niveau of volgende functie. Voor de bevordering van generalist GGP (schaal 7) naar senior GGP (schaal 8) is als vereiste gesteld dat sprake is van ‘vakmanschap blijkend uit een recente beoordeling boven de norm met daarin opgenomen verwachte geschiktheid voor senior GGP’. Vermeld is dat het loopbaanbeleid vanaf 1 november 2010 geldt voor alle medewerkers bij de Nederlandse Politie, dat de Raad van korpschefs i.o. zich aan de circulaire heeft geconformeerd en dat het bevoegd gezag deze circulaire dient te volgen, tenzij een zwaarwegend dienstbelang zich daartegen verzet. Het loopbaanbeleid voor bevordering van schaal 7 naar schaal 8 is met ingang van 1 januari 2013 beëindigd. In april 2013 zijn door de Adviescommissie Loopbaanbeleid GGP van het Centraal Georganiseerd Overleg Politie nadere uitvoeringsafspraken vastgelegd.
1.3.
Appellanten hebben verzocht om bevordering op grond van het loopbaanbeleid. De korpschef heeft deze verzoeken eind 2012 afgewezen wegens zwaarwegend dienstbelang (afwijzende besluiten).
1.4.
De korpschef heeft de verzoeken om bevordering van appellant 1, appellant 3 en appellante 4 bij besluiten van 19 maart 2014 en van appellant 2 bij besluit van 22 juli 2014 alsnog toegewezen (toewijzende besluiten). Appellant 1 is met ingang van 31 oktober 2012 bevorderd, appellant 2 met ingang van 12 juli 2012, appellant 3 met ingang van
29 februari 2012 en appellante 4 met ingang van 14 december 2012.
1.5.
Bij besluiten van 15 april 2015 (bestreden besluiten) heeft de korpschef de bezwaren tegen de afwijzende besluiten en de toewijzende besluiten ongegrond verklaard. De korpschef heeft geweigerd om wettelijke rente te vergoeden.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, de beroepen tegen de bestreden besluiten gegrond verklaard, de bestreden besluiten vernietigd voor zover daarbij de bezwaren tegen de afwijzende besluiten ongegrond zijn verklaard en de verzoeken om vergoeding van wettelijke rente door de korpschef zijn afgewezen. De rechtbank heeft vervolgens zelf in de zaak voorzien door de afwijzende besluiten te herroepen en heeft de verzoeken om vergoeding van wettelijke rente als volgt toegewezen. Voor de nabetaling over de periode vanaf de bevordering tot de dag waarop uiterlijk op het bezwaar beslist had moeten worden, is de wettelijke rente verschuldigd vanaf veertien weken na de dag van de aanvraag tot aan de dag van de nabetaling. Deze veertien weken bestaan uit de beslistermijn van acht weken op grond van artikel 4:13, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de betaaltermijn van zes weken op grond van artikel 4:87, eerste lid, van de Awb. Voor de periode daarna geldt dat het gaat om een wijziging van een element van een periodieke betaling en dient de wettelijke rente berekend te worden overeenkomstig de uitspraak van
25 januari 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BV1958).
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Appellanten hebben aangevoerd dat de rechtbank bij het bepalen van de ingangsdatum van de wettelijke rente ten onrechte rekening heeft gehouden met een betaaltermijn van
zes weken. Zij hebben daarbij verwezen naar de uitspraken van de Raad van 1 maart 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:592, ECLI:NL:CRVB:2018:596, ECLI:NL:CRVB:2018:597, ECLI:NL:CRVB:2018:599 en ECLI:NL:CRVB:2018:600).
3.2.
Ingevolge artikel 4:102, tweede lid, van de Awb is, indien een afwijzende beschikking tot betaling door het bestuursorgaan als gevolg van bezwaar of beroep wordt vervangen door een beschikking tot betaling, het bestuursorgaan wettelijke rente verschuldigd vanaf het tijdstip waarop het in verzuim zou zijn geweest indien de beschikking op de laatste dag van de daarvoor gestelde termijn zou zijn gegeven.
3.3.
Zoals ook in de onder 3.1 vermelde uitspraken van 1 maart 2018 is overwogen, geldt bij een periodieke betaling als hier aan de orde verder de vaste rechtspraak van de Raad zoals neergelegd in (onder meer) de uitspraak van 25 januari 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BV1958). In die uitspraak is het volgende overwogen:
“Zoals de Raad in zijn uitspraak van 28 oktober 2011 (LJN BU2160) heeft overwogen heeft hij zich met betrekking tot de ingangsdatum van de wettelijke rente in geval van periodiek te betalen uitkeringen of salaris, mede naar aanleiding van de inwerkingtreding van de Vierde Tranche van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), nader op zijn jurisprudentie beraden. Voor zover geen sprake is van specifieke algemeen verbindende voorschriften - anders dan de algemene bepalingen van Titel 4.4 van de Awb - met betrekking tot het tijdstip waarop deze periodieke betalingen moeten worden verricht, neemt de Raad voortaan, omwille van een praktische en eenvormige rechtstoepassing, mede gezien het forfaitaire karakter van wettelijke rente, tot uitgangspunt dat de wettelijke rente gaat lopen op de eerste dag van de kalendermaand volgende op de maand (of het andere tijdvak) waarop de periodieke betaling betrekking heeft. Indien het niet gaat om reeds lopende periodieke betalingen, maar om een eerste toekenning of om een wijziging van een element van de periodieke betaling, geldt bovendien dat de wettelijke rente niet eerder gaat lopen dan vanaf de eerste dag van de kalendermaand volgende op die waarin de beslistermijn voor de toekenning of wijziging is verstreken.”
3.4.
Toepassing van deze rechtspraak in de onderhavige gevallen betekent het volgende. De nabetaling naar aanleiding van de bevordering van generalist GGP (salarisschaal 7) naar senior GGP (salarisschaal 8) betreft een eerste toekenning als hiervoor bedoeld. Ingevolge artikel 4:13, tweede lid, van de Awb geldt voor het verzoek om bevordering een beslistermijn van acht weken. Dit betekent voor appellanten het volgende:
  • appellant 1 heeft op 2 november 2012 een verzoek om bevordering ingediend. De wettelijke rente over de nabetaling van het salaris over de periode van 31 oktober 2012 tot en met december 2012 is dus op 1 januari 2013 gaan lopen;
  • appellant 2 heeft op 25 september 2012 een verzoek om bevordering ingediend
  • appellant 3 heeft op 28 augustus 2012 een verzoek om bevordering ingediend
  • appellante 4 heeft op 7 november 2012 een verzoek om bevordering ingediend. De wettelijke rente over de nabetaling van het salaris over de periode van 14 december 2012 is dus op 1 januari 2013 gaan lopen.
Over iedere verdere termijn is de wettelijke rente telkens gaan lopen op de eerste dag van de daarop volgende kalendermaand. Bij de berekening van de wettelijke rente moet telkens worden uitgegaan van het brutobedrag van de betrokken termijn. Voor iedere termijn afzonderlijk dient telkens na afloop van een jaar het bedrag waarover de rente wordt berekend te worden vermeerderd met de over dat jaar verschuldigde rente. De wettelijke rente loopt tot de dag van de algehele voldoening. Uit 3.3 volgt, zoals ook al is geoordeeld in de uitspraken van 1 maart 2018, dat in het geval van periodieke betalingen de betaaltermijn als bedoeld in artikel 4:87, eerste lid, van de Awb niet geldt.
3.5.
Dit betekent dat het hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd voor zover die betrekking heeft op de ingangsdatum van de wettelijke rente. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad bepalen dat de wettelijke rente wordt vergoed als in 3.4 vermeld.
4. Aanleiding bestaat om de korpschef te veroordelen in de proceskosten van appellanten in hoger beroep. Deze worden begroot op een bedrag van in totaal € 501,- voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover die betrekking heeft op de ingangsdatum van de wettelijke rente;
  • bepaalt dat de wettelijke rente wordt vergoed als in 3.4 vermeld;
  • veroordeelt de korpschef in de proceskosten van appellanten tot een bedrag van in totaal € 501,-;
  • bepaalt dat de korpschef aan appellanten het in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 250,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van J. Tuit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2018.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) J. Tuit

LO

Lijst van appellanten en procedurenummers
1. [appellant 1] te [woonplaats 1] 17/1716 AW
2. [appellant 2] te [woonplaats 2] 17/1717 AW
3. [appellant 3] te [woonplaats 3] 17/1718 AW
4. [appellant 4] te [woonplaats 4] 17/1719 AW