In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 16 januari 2017, waarin de rechtbank de beroepen tegen de besluiten van de korpschef van politie gegrond verklaarde. De appellanten, werkzaam bij de voormalige politieregio, hebben verzocht om bevordering op basis van het loopbaanbeleid. De korpschef heeft deze verzoeken eind 2012 afgewezen, maar heeft in 2014 alsnog enkele verzoeken toegewezen. De rechtbank heeft de bestreden besluiten vernietigd voor zover deze de bezwaren tegen de afwijzende besluiten ongegrond verklaarden en heeft de verzoeken om vergoeding van wettelijke rente toegewezen. De Raad voor de Rechtspraak heeft in hoger beroep geoordeeld dat de ingangsdatum van de wettelijke rente niet correct was vastgesteld door de rechtbank. De Raad heeft bepaald dat de wettelijke rente verschuldigd is vanaf de eerste dag van de kalendermaand volgend op de maand waarop de periodieke betaling betrekking heeft. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en de korpschef veroordeeld in de proceskosten van appellanten tot een bedrag van € 501,-.