ECLI:NL:CRVB:2016:373

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 januari 2016
Publicatiedatum
29 januari 2016
Zaaknummer
14/1740 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van huishoudelijke verzorging voor het bereiden van warme maaltijden in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze zaak gaat het om de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam om betrokkene, een 1930 geboren vrouw met diverse aandoeningen, voldoende huishoudelijke verzorging toe te kennen voor het bereiden van warme maaltijden. Betrokkene had eerder 7 uur per week huishoudelijke verzorging ontvangen, maar na een herbeoordeling werd dit verlaagd naar 2 uur en 45 minuten per week, waarbij het college stelde dat betrokkene gebruik kon maken van een maaltijdservice. Betrokkene voerde aan dat deze maaltijdservice niet voldeed aan haar geloofsovertuiging, die het gebruik van bepaalde ingrediënten verbiedt. De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van betrokkene gegrond en verhoogde de toegekende tijd voor huishoudelijke verzorging. Het college ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de maaltijdservice een algemeen gebruikelijke voorziening is en dat het college terecht geen extra tijd voor het bereiden van warme maaltijden toekende. De Raad oordeelde dat het niet toekennen van hulp voor het bereiden van warme maaltijden geen schending van de vrijheid van godsdienst inhoudt, aangezien de keuze om de maaltijdservice niet te gebruiken een persoonlijke keuze van betrokkene is. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep tegen het bestreden besluit werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

14/1740 WMO
Datum uitspraak: 27 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
27 februari 2014, 12/4114 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. A. den Arend-de Winter, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 augustus 2015. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.H. Nicolai. Betrokkene is vertegenwoordigd door
mr. Den Arend-de Winter.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Betrokkene, geboren [in] 1930, lijdt aan diverse aandoeningen waardoor zij beperkingen ondervindt bij onder meer het uitvoeren van huishoudelijke werkzaamheden. In verband hiermee is aan betrokkene, laatstelijk op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), huishoudelijke verzorging toegekend met een omvang van 7 uur per week (6,5 uur overname van taken en 0,5 uur ondersteuning), welke toekenning liep tot en met 4 mei 2012. Op 24 februari 2012 heeft betrokkene verzocht om verlenging van deze hulp.
1.2.
Bij besluit van 17 april 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 9 augustus 2012 (bestreden besluit), heeft appellant 2 uur en 45 minuten huishoudelijke verzorging per week aan betrokkene toegekend, voor de periode van 5 mei 2012 tot en met 5 mei 2017. Bij de bepaling van de omvang van de huishoudelijke verzorging heeft appellant er onder meer rekening mee gehouden dat betrokkene gebruik kan maken van een maaltijdservice en is geen tijd toegekend voor het bereiden van warme maaltijden.
2.1.
Betrokkene heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en, voor zover van belang, zich op het standpunt gesteld dat zij geen gebruik kan maken van de maaltijdservice. Zij heeft aangevoerd dat zij vanwege haar geloofsovertuiging, het sadhoe hindoeïsme, geen vlees, vis en eieren mag eten en ook geen gerechten mag eten die zijn bereid in pannen waarin ooit vlees, vis of eieren zijn bereid. De maaltijdservice voorziet niet in maaltijden die volgens deze voorschriften zijn bereid.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd voor zover daarin het aantal toegekende minuten huishoudelijke verzorging is gehandhaafd, het besluit van 17 april 2012 herroepen en bepaald dat betrokkene in aanmerking komt voor 375 minuten (6 uur en 15 minuten) huishoudelijke verzorging per week. De rechtbank heeft overwogen dat appellant onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de maaltijdservice in het geval van betrokkene een algemeen gebruikelijke voorziening is. Voor zover het betoog van appellant zo moet worden begrepen dat de geloofsovertuiging van betrokkene zo bijzonder is dat er in de Wmo geen rekening mee hoeft te worden gehouden, komt dit betoog neer op een onrechtmatig onderscheid tussen de geloofsovertuiging van betrokkene en die van niet- of andersgelovigen. De rechtbank heeft bepaald dat aan betrokkene 210 minuten (zeven keer 30 minuten) per week extra huishoudelijke verzorging moeten worden toegekend voor de bereiding van warme maaltijden.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en zich op het standpunt gesteld dat er in Rotterdam voldoende maaltijdleveranciers zijn die vegetarische maaltijden kunnen leveren. Dat betrokkene deze maaltijden niet adequaat acht in verband met haar geloofsovertuiging, kan redelijkerwijs niet leiden tot de verplichting voor appellant om huishoudelijke verzorging toe te kennen voor het bereiden van warme maaltijden. Van een dergelijke verplichting kan alleen sprake zijn bij een medische noodzaak. Ook dient betrokkene in het kader van de eigen verantwoordelijkheid een beroep te doen op haar familie voor de bereiding van de warme maaltijd. Voor zover de compensatieplicht wel meebrengt dat appellant gehouden is om tijd toe te kennen aan betrokkene voor de bereiding van warme maaltijden, kan worden volstaan met de toekenning van drie keer 30 minuten per week, omdat voor meerdere dagen tegelijk kan worden gekookt en de maaltijden kunnen worden ingevroren.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen staat vast dat betrokkene in verband met haar beperkingen niet zelf in staat is om warme maaltijden te bereiden.
4.2.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen (uitspraak van de Raad van 17 december 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4276) is het uitgangspunt dat een maaltijdservice een algemeen gebruikelijke voorziening is die aan het verstrekken van een voorziening voor het bereiden van maaltijden in de weg staat niet in strijd met de Wmo, onder de voorwaarden dat deze maaltijdservice daadwerkelijk beschikbaar is, door de aanvrager financieel kan worden gedragen en adequate compensatie biedt.
4.3.
Het geschil tussen partijen in hoger beroep spitst zich toe op de vraag of de maaltijdservice betrokkene adequate compensatie biedt.
4.4.
Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat betrokkene gebruik kan maken van de maaltijdservice, omdat deze ook vegetarische maaltijden kan leveren. Betrokkene heeft hiertegen aangevoerd dat de vegetarische maaltijden van de maaltijdservice niet zijn bereid volgens de voorschriften van haar geloof, die inhouden dat geen gebruik wordt gemaakt van pannen waarin eerder vlees, vis of eieren zijn bereid.
4.5.
De Raad is van oordeel dat het niet toekennen van hulp bij het huishouden voor de bereiding van warme maaltijden omdat betrokkene gebruik kan maken van de maaltijdservice, geen belemmering inhoudt van het recht op vrijheid van godsdienst. Het bestreden besluit heeft niet tot gevolg dat betrokkene niet vrij is haar geloof te belijden. Dat betrokkene vanwege haar geloofsovertuiging geen gebruik wil maken van de maaltijden van de maaltijdservice is immers een persoonlijke keuze en brengt niet mee dat de maaltijdservice voor betrokkene niet als adequaat is aan te merken. Het college heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat er geen noodzaak bestaat voor het toekennen van tijd voor het bereiden van warme maaltijden.
4.6.
De beroepsgronden van appellant slagen. Dat houdt in dat de aangevallen uitspraak wordt vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, wordt het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap als voorzitter en J.P.A. Boersma en L.M. Tobé als leden, in tegenwoordigheid van B. Fotchind als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2016.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) B. Fotchind

NW