ECLI:NL:CRVB:2018:16
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens verblijf in het buitenland zonder zeer dringende redenen
In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstandsverlening aan appellant en zijn echtgenote, die vanaf 27 mei 2015 bijstand ontvingen op basis van de Participatiewet (PW). Appellant verbleef van 6 tot en met 16 oktober 2015 in Turkije voor de begrafenis van zijn vader, die op 4 oktober 2015 was overleden. Het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer heeft de bijstand over deze periode ingetrokken, omdat appellant en zijn echtgenote langer dan vier weken buiten Nederland verbleven, wat in strijd is met artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, van de PW.
De rechtbank Den Haag heeft in een eerdere uitspraak het beroep van appellant tegen het besluit van het college gegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep heeft in hoger beroep de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelt dat de reden voor het verblijf in Turkije, namelijk de begrafenis van de vader van appellant, niet kan leiden tot een recht op bijstand. De Raad stelt vast dat er geen zeer dringende redenen waren die een uitzondering op de regels van de PW rechtvaardigen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de omstandigheden van appellant niet van dien aard waren dat zij recht gaven op bijstand, en dat de hulp van familieleden in Turkije voldoende was om in zijn levensbehoeften te voorzien.
De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank. Er zijn geen gronden voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak is openbaar gedaan op 2 januari 2018.