ECLI:NL:CRVB:2014:3386

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 oktober 2014
Publicatiedatum
17 oktober 2014
Zaaknummer
13-3312 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand wegens overschrijding van de toegestane verblijfsduur buiten Nederland

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellante, die bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had toestemming gevraagd voor verblijf in het buitenland van 10 juni 2012 tot en met 6 juli 2012. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam verleende deze toestemming, maar stelde dat appellante zich uiterlijk op 9 juli 2012 bij het college moest melden. Appellante heeft dit echter nagelaten.

Op 22 augustus 2012 heeft het college de bijstand met terugwerkende kracht ingetrokken, omdat appellante de wettelijk toegestane vakantieduur van vier weken per kalenderjaar had overschreden. Het college vorderde ook de gemaakte kosten van bijstand terug. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit werd ongegrond verklaard. De rechtbank Rotterdam bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 13 juni 2013.

In hoger beroep heeft appellante betoogd dat haar langdurige verblijf in Marokko verschoonbaar was vanwege haar medische situatie. De Raad oordeelde echter dat de reden van het langer verblijf niet relevant is voor het recht op bijstand. De Raad benadrukte dat voor het aannemen van zeer dringende redenen, zoals bedoeld in artikel 16 van de WWB, moet worden aangetoond dat er sprake is van een acute noodsituatie. Appellante heeft niet kunnen aantonen dat zij in behoeftige omstandigheden verkeerde die niet op een andere manier konden worden verholpen.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/3312 WWB
Datum uitspraak: 14 oktober 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 13 juni 2013, 12/4738 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L. van Dinter, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 september 2014. Appellante is, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.C. Avedissian.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Op 18 april 2012 heeft appellante aan het college toestemming gevraagd voor verblijf in het buitenland in de periode van 10 juni 2012 tot en met 6 juli 2012. Het college heeft op 27 april 2012 hiervoor schriftelijk toestemming verleend. Hierbij is vermeld dat appellante zich uiterlijk 9 juli 2012 bij het college moet melden. Appellante heeft dit niet gedaan.
1.2.
Bij besluit van 22 augustus 2012 heeft het college de bijstand met ingang van 8 juli 2012 ingetrokken en de over de periode van 8 juli 2012 tot en met 31 juli 2012 gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 688,24 teruggevorderd. Aan dit besluit ligt ten grondslag dat appellante sinds 8 juli 2012 de wettelijk toegestane vakantieduur van vier weken per kalenderjaar heeft overschreden.
1.3.
Bij besluit van 24 oktober 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 22 augustus 2012 ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt, aanvullend, ten grondslag dat geen sprake is van zeer dringende redenen, nu niet is gebleken dat sprake is van een acute noodsituatie die leidt tot behoeftige omstandigheden, die niet anders dan door het verstrekken van bijstand zijn te verhelpen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De te beoordelen periode loopt van 8 juli 2012 tot en met 22 augustus 2012.
4.2.
Ingevolge artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, van de WWB heeft geen recht op bijstand degene die per kalenderjaar langer dan vier weken verblijf houdt buiten Nederland dan wel een aaneengesloten periode van langer dan vier weken verblijf houdt buiten Nederland.
4.3.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de WWB kan het college aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, gelet op alle omstandigheden, bijstand verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken.
4.4.
Vaststaat dat appellante, gelet op de duur van haar verblijf in Marokko, langer dan de toegestane periode van vier weken buiten Nederland verblijf heeft gehouden als bedoeld onder 4.2. Niet in geschil is dat appellante om die reden in de te beoordelen periode geen recht had op bijstand.
4.5.
Appellante heeft zich in de eerste plaats beroepen op verschoonbaarheid van haar langduriger verblijf in Marokko. Zij heeft betoogd dat zij tijdens haar verblijf in Marokko, op 5 juli 2012, last had van acute maagklachten met ernstige diarree en overgeven, koorts, hoge bloeddruk met duizelingen, en dat zij hiervoor verschillende medicijnen had gekregen. Volgens appellante is het een feit van algemene bekendheid dat het niet is toegestaan noch verantwoord is om met deze klachten en medicatie te vliegen. Deze beroepsgrond slaagt niet. Naar vaste rechtspraak (uitspraak van 15 juni 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK3316) is de reden van het langer dan toegestane verblijf buiten Nederland voor de beoordeling van het recht op bijstand niet van belang. De verschoonbaarheid van het langduriger verblijf kan daarom buiten bespreking blijven.
4.6.
Appellante heeft zich voorts beroepen op zeer dringende redenen. Zij heeft betoogd dat zij, gezien de ernst van haar medische situatie als onder 4.5 nader omschreven, in de te beoordelen periode in behoeftige omstandigheden verkeerde. Deze beroepsgrond slaagt evenmin.
4.7.
Volgens de memorie van toelichting bij artikel 16, eerste lid, van de WWB moet voor het kunnen aannemen van zeer dringende redenen als bedoeld in dit artikel vast staan dat sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin de betrokkene verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand volstrekt onvermijdelijk is. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (uitspraak van 1 december 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK6576), kan slechts van een acute noodsituatie worden gesproken indien een situatie van levensbedreigende aard is of blijvend ernstig letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben, waarbij ernstig letsel zowel psychisch als lichamelijk letsel kan omvatten.
4.8.
Met hetgeen appellante heeft betoogd, heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat zij in de te beoordelen periode in behoeftige omstandigheden verkeerde. Het feit dat appellante in Marokko medische zorg nodig had en dat, als gevolg van de omstandigheid dat appellante niet tijdig naar Nederland is teruggekeerd, haar uitkering over de te beoordelen periode is ingetrokken, is daartoe niet voldoende, terwijl in ieder geval daartegen spreekt dat uit de gedingstukken blijkt dat haar in Marokko de benodigde medische zorg niet is onthouden. Bovendien is niet gebleken dat verlening van bijstand volstrekt onvermijdelijk was, in die zin dat bijstandsverlening de enige wijze was waarop in de gestelde behoeftige situatie kon worden voorzien. Daarbij wordt er op gewezen dat appellante blijkens de gedingstukken in Marokko is verzorgd en opgevangen door familieleden. Uit het voorgaande volgt dat geen sprake is van zeer dringende redenen als bedoeld onder 4.7.
4.9.
Gelet op 4.5 en 4.8 is niet van belang of de medische situatie van appellante zo ernstig was dat zij niet tijdig naar Nederland kon terugkeren. Vergelijk de uitspraak van de Raad van 17 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1028. De beroepsgrond dat het college het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd, omdat het in het bestreden besluit niet is ingegaan op de ernst van de medische situatie van appellante, slaagt om die reden ook niet.
4.10.
Uit 4.1 tot en met 4.9 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van T.A. Meijering als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2014.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) T.A. Meijering

HD