In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van studiefinanciering aan appellant door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De Centrale Raad van Beroep heeft op 18 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De minister had de studiefinanciering van appellant herzien op basis van bevindingen van controleurs die de woonsituatie van appellant onderzochten. Appellant stelde dat hij op het adres stond ingeschreven en dat de minister niet had aangetoond dat hij daar niet woonde. De Raad oordeelde dat de bevindingen van de controleurs onrechtmatig waren verkregen, omdat zij niet bevoegd waren om het onderzoek uit te voeren. Hierdoor ontbrak een deugdelijke feitelijke grondslag voor het standpunt van de minister. De Raad vernietigde het besluit van de minister en herstelde de situatie zoals deze was voor de herziening van de studiefinanciering. Tevens werd de minister veroordeeld tot schadevergoeding aan appellant en tot betaling van proceskosten.