Uitspraak
17.2870 PW
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante ontving sinds 17 december 2009 bijstand naar de norm voor een alleenstaande op basis van de Participatiewet (PW). In 2015 heeft H bijstand aangevraagd en aangegeven bij appellante te verblijven. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft de aanvraag van H aanvankelijk afgewezen, maar later bijstand toegekend met toepassing van de kostendelersnorm. Dit leidde tot een onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstand van appellante, waarbij werd vastgesteld dat H in de periode van 1 mei 2015 tot en met 11 januari 2016 hoofdverblijf had op het uitkeringsadres van appellante.
Het college heeft vervolgens de bijstand van appellante herzien en een terugvordering ingesteld. Appellante ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. In hoger beroep heeft appellante betoogd dat H geen hoofdverblijf had op het uitkeringsadres, maar de Raad oordeelde dat de feiten en omstandigheden, waaronder verklaringen van appellante en H, erop wijzen dat H wel degelijk hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. De Raad bevestigde dat het college terecht de kostendelersnorm had toegepast en de bijstand had herzien. De terugvordering werd niet verder besproken, omdat appellante hiertegen geen zelfstandige gronden had aangevoerd. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.