ECLI:NL:RBZWB:2022:5335

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 september 2022
Publicatiedatum
14 september 2022
Zaaknummer
AWB- 21_2046
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de intrekking en terugvordering van haar recht op een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (PW). Het college van burgemeester en wethouders van Tilburg heeft op 15 december 2020 besloten om het recht op bijstandsuitkering van eiseres over de periode van 1 augustus 2020 tot en met 4 november 2020 in te trekken, omdat eiseres zich niet zou hebben gehouden aan de inlichtingenverplichting. Eiseres ontving in die periode teveel bijstand, wat resulteerde in een terugvordering van € 3.789,67. Na bezwaar is het besluit gedeeltelijk herzien, waarbij de intrekking van de bijstandsuitkering ongedaan werd gemaakt, maar de bijstandsnorm werd gewijzigd naar de kostendelersnorm met één kostendeler, wat leidde tot een gewijzigde terugvordering van € 948,09.

De rechtbank heeft het beroep op 10 augustus 2022 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het college. De rechtbank concludeert dat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden door niet tijdig te melden dat zij niet langer op het adres [adres 1] 30 te [plaatsnaam] verbleef. De rechtbank oordeelt dat het college terecht de bijstandsnorm heeft gewijzigd en de teveel verstrekte bijstand heeft teruggevorderd. Eiseres heeft geen recht op de bijstandsuitkering over de genoemde periode, en het beroep wordt ongegrond verklaard. Eiseres krijgt geen vergoeding van griffierecht of proceskosten.

De uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, en openbaar gemaakt op 14 september 2022. Een afschrift van de uitspraak is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/2046 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 september 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaatsnaam] , eiseres

(gemachtigde: mr. P.J. van der Meulen),
en

het college van burgemeester en wethouders van Tilburg

(gemachtigde: mr. A.D.M. Rombouts).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de intrekking en terugvordering van haar recht op een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (PW). Met het besluit van 15 december 2020 heeft het college eiseres recht op een bijstandsuitkering over de periode van 1 augustus 2020 tot en met 4 november 2020 ingetrokken, omdat eiseres zich niet zou hebben gehouden aan de inlichtingenverplichting. Eiseres zou hierdoor over deze periode teveel bijstand hebben ontvangen. Het teveel ontvangen bedrag van € 3.789,67 is bij hetzelfde besluit teruggevorderd.
1.1
Met het bestreden besluit van 8 april 2021 op het bezwaar van eiseres is het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard. Dit betekent dat de intrekking van het recht op algemene bijstand over de periode van 1 augustus 2020 tot en met 4 november 2020 ongedaan gemaakt wordt, maar dat over genoemde periode de bijstandsnorm wordt gewijzigd naar de kostendelersnorm met één kostendeler. De terugvordering van de bijzondere bijstand voor kosten van bewind wordt ongedaan gemaakt. De hoogte van de terugvordering wijzigt hiermee naar € 948,09. Het college heeft aan eiseres een kostenvergoeding toegekend van
€ 1.068,-.
1.2
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3
Eiseres heeft nadere stukken ingediend.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 10 augustus 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de intrekking en terugvordering van eiseres recht op een bijstandsuitkering. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden. Hierbij stelt de rechtbank voorop dat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden door het college niet (tijdig) te informeren over het feit dat zij niet langer verblijf had aan [adres 1] 30 te [plaatsnaam] . Het standpunt dat eiseres hierover voor het eerst ter zitting heeft ingenomen wordt als tardief aangemerkt en zal daarom onbesproken blijven.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Het college heeft terecht de bijstandsnorm gewijzigd naar de kostendelersnorm met één kostendeler en de teveel verstrekte bijstand teruggevorderd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten:
Eiseres ontvangt sinds 26 april 2019 een uitkering op grond van de PW volgens de norm alleenstaande.
Eiseres stond van 25 april 2019 tot 5 november 2020 ingeschreven op het adres [adres 1] 30 te [plaatsnaam] als kamerbewoonster. Vanaf 5 november 2020 heeft eiseres haar hoofdverblijf aan [adres 2] 21 te [plaatsnaam] .
Een ambtenaar van het team Fraudebestrijding van de gemeente [plaatsnaam] is een onderzoek gestart naar de feitelijke woon- en leefsituatie van eiseres. De aanleiding hiervoor was een melding via de Basisregistratie Personen (BRP) en een melding dat eiseres sinds begin augustus 2020 geen hoofdverblijf meer heeft op het adres [adres 1] 30 te [plaatsnaam] . Gedurende het onderzoek werd besloten om de verhuurder van de kamer aan [adres 1] 30 te horen als getuige. Tevens werd een onaangekondigd huisbezoek afgelegd aan [adres 2] 21 te [plaatsnaam] . De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 19 november 2020.
De onderzoeksresultaten zijn voor het college aanleiding geweest om bij besluit van
15 december 2020 eiseres recht op algemene en bijzondere bijstand (kosten bewind) over de periode van 1 augustus 2020 tot en met 4 november 2020 in te trekken en de teveel ontvangen algemene en bijzondere bijstand tot een bedrag van € 3.789,67 van eiseres terug te vorderen. Het college heeft aan zijn besluitvorming ten grondslag gelegd dat eiseres heeft nagelaten om aan het college te melden dat zij vanaf 1 augustus 2020 niet langer verbleef op het adres [adres 1] 30 te [plaatsnaam] . Hierdoor heeft eiseres de inlichtingenplicht geschonden. Om deze reden bestaat voor eiseres geen recht op algemene en bijzondere bijstand in de genoemde periode. In bezwaar stelt het college zich op het standpunt dat het besluit van 15 december 2020 niet op een deugdelijke motivering is gebaseerd. Het college is van mening dat het recht op uitkering over genoemde periode alsnog kan worden vastgesteld. Eiseres heeft vanaf 1 augustus 2020 tot en met 4 november 2020 recht op de kostendelersnorm van € 756,45 inclusief vakantietoeslag per maand. De terugvordering van de bijzondere bijstand voor kosten van bewind wordt ongedaan gemaakt. De hoogte van de terugvordering wijzigt naar € 948,09.
5. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres in de te beoordelen periode gelogeerd heeft bij verschillende personen in [plaatsnaam] . Partijen verschillen van mening over waar eiseres haar hoofdverblijf had en hoe hoog de bijstandsnorm dient te zijn.
5.1
Eiseres betoogt dat zij recht heeft op een uitkering volgens de norm alleenstaande. Van een kostendelende medebewoner is alleen sprake bij hoofdverblijf in dezelfde woning. Daarvan was in haar situatie geen sprake. Zij logeerde bij vrienden (op verschillende adressen) en had daar niet haar hoofdverblijf. Er was verder geen sprake van kosten delen.
5.2
Het college stelt zich op het standpunt dat uit het feit dat eiseres in de periode van
1 augustus 2020 tot en met 4 november 2020 gelogeerd heeft bij verschillende personen, volgt dat eiseres over die periode aangemerkt moet worden als kostendeler. Nu eiseres bij mensen logeerde, gaat het college ervan uit dat eiseres met hen de kosten van het levensonderhoud kon delen.
5.3
Volgens vaste rechtspraak [1] is het besluit tot herziening van bijstand een voor de betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dit betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor toepassing van de kostendelersnorm is voldaan, in beginsel op het bijstandverlenend orgaan rust.
Waar had eiseres haar hoofdverblijf?
5.4
Het hoofdverblijf van een betrokkene ligt daar waar zich het zwaartepunt van het persoonlijk leven bevindt. Dit dient te worden bepaald aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. [2]
5.4.1
Volgens het college volgt uit het onderzoek dat eiseres bij verschillende personen heeft gelogeerd en daarmee kon eiseres haar kosten delen. Zij beschikte niet over een eigen hoofdverblijf.
5.4.2
De rechtbank kan zich vinden in deze conclusie en overweegt als volgt.
Uit de getuigenverklaring van de verhuurder blijkt volgens de rechtbank dat eiseres voor augustus 2020 op het adres [adres 1] 30 te [plaatsnaam] heeft gewoond, maar in die tijd meer weg dan daar aanwezig was. Sinds de verhuurder de huur had opgezegd, zag hij eiseres enkel als zij haar post van soms wel enkele weken oud kwam ophalen. Op uitdrukkelijk verzoek van eiseres en haar begeleider heeft hij haar niet laten uitschrijven. Verder blijkt uit het Verslag bevindingen huisbezoek dat eiseres tijdens het huisbezoek heeft erkend dat zij vanaf augustus 2020 niet meer op het adres [adres 1] 30 te [plaatsnaam] verbleef, naar eigen zeggen omdat de verhuurder haar niet wilde binnenlaten, omdat hij corona zou hebben. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan het verslag zoals opgesteld door de rapporteurs. De verklaring van eiseres vindt steun in de door haar in het geding gebrachte verklaringen van haar begeleider en twee vrienden. Bovendien heeft eiseres ook ter zitting verklaard dat zij op het adres [adres 1] 30 niet meer naar binnen kon en daar sinds haar vertrek dus ook niet meer kon overnachten. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting leidt de rechtbank af dat eiseres haar hoofdverblijf aan [adres 1] 30 had prijsgegeven. De stelling van eiseres dat haar spullen nog in de berging aan [adres 1] 30 liggen, leidt niet tot een ander oordeel, omdat de feitelijke woonsituatie bepalend is. Hieruit volgt dat het college zich op het Verslag bevindingen huisbezoek mocht baseren en terecht zich op het standpunt heeft gesteld dat eiseres haar hoofdverblijf had bij degenen waar zij logeerde.
Hoe hoog dient de bijstandsnorm te zijn?
5.5
Eiseres betoogt verder dat er geen sprake was van kosten delen. Deze beroepsgrond slaagt evenmin, alleen al omdat bij de toepassing van de kostendelersnorm niet relevant is of de medebewoners de kosten feitelijk delen en of elk van hen daadwerkelijk bijdraagt in die kosten. In dit verband wordt verwezen naar vaste rechtspraak [3] die ook onder de werking van de PW zijn gelding heeft behouden. Verder is in de wetsgeschiedenis nadrukkelijk overwogen dat de voordelen waarmee de kostendelersnorm rekening houdt, los staan van de redenen waarom men de woning deelt. [4]
5.6
Eiseres stelt zich, voor het eerst in het beroepschrift, op het standpunt dat zij bij vrienden mocht blijven slapen maar overdag weg moest. Desgevraagd heeft eiseres ter zitting verklaard dat zij overdag op straat verbleef. De rechtbank ziet hierin geen aanleiding om het onderzoek te heropenen, omdat eiseres haar stellingen onvoldoende heeft onderbouwd. Onder de gegeven omstandigheden mocht het college ervan uitgaan dat eiseres vanaf augustus 2020 haar hoofdverblijf had bij degenen bij wie ze logeerde, zodat het bestreden besluit berust op een juiste feitelijke grondslag. Voor zover eiseres heeft betoogd dat logeren hooguit aangemerkt kan worden als tijdelijk verblijf elders, verwerpt de rechtbank dit betoog, omdat eiseres langer dan drie maanden niet meer woonde op het uitkeringsadres. Eiseres kan niet met succes een beroep doen op de door haar genoemde uitspraak [5] , omdat in die uitspraak een andere situatie aan de orde was. In die zaak was sprake van tijdelijk verblijf elders wegens een verbouwing die sinds zes weken gaande was.
5.7
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen was het college gehouden om eiseres recht op een bijstandsuitkering over de periode van 1 augustus 2020 tot en met 4 november 2020 te herzien. [6] Hierdoor was het college ook verplicht om het teveel ontvangen bedrag van eiseres terug te vorderen. [7] Niet gebleken is van dringende redenen op grond waarvan het college van terugvordering had moeten afzien.
5.8
Uit het voorgaande volgt dat het college terecht het teveel ontvangen bedrag van € 948,09 van eiseres heeft teruggevorderd.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier, op 14 september 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Participatiewet
Artikel 11, eerste lid
1. Iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat zij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, heeft recht op bijstand van overheidswege.
Artikel 17, eerste lid
1. De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 19a
1. In deze paragraaf wordt onder kostendelende medebewoner verstaan de persoon van 21 jaar of ouder die in dezelfde woning als de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft en niet:
a. de echtgenoot van belanghebbende is;
b. op basis van een schriftelijke overeenkomst met de belanghebbende, waarbij een commerciële prijs is overeengekomen, als verhuurder, huurder, onderverhuurder, onderhuurder, kostgever of kostganger, niet zijnde een bloed- of aanverwant in de eerste of tweede graad van de belanghebbende, in dezelfde woning als de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft;
c. op basis van een schriftelijke overeenkomst met een derde, waarbij een commerciële prijs is overeengekomen, als huurder, onderhuurder of kostganger in dezelfde woning als de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft, mits hij de overeenkomst heeft met dezelfde persoon als met wie de belanghebbende een schriftelijke overeenkomst heeft, waarbij een commerciële prijs is overeengekomen, als huurder, onderhuurder of kostganger; of
d. een persoon is die:
1°. onderwijs volgt waarvoor aanspraak op studiefinanciering als bedoeld in artikel 3.1, eerste of tweede lid, van de Wet studiefinanciering 2000 kan bestaan en op enig moment tijdens dat onderwijs gelet op zijn leeftijd in aanmerking kan komen voor die studiefinanciering;
2°. onderwijs volgt waarvoor aanspraak kan bestaan op een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten en op enig moment tijdens dat onderwijs gelet op zijn leeftijd in aanmerking kan komen voor die tegemoetkoming;
3°. een beroepsopleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen a tot en met e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs in de beroepsbegeleidende leerweg volgt;
4°. een vergelijkbaar soort onderwijs of beroepsopleiding als bedoeld onder 1° tot en met 3° volgt buiten Nederland, waarbij voor onder 1° en 2° geldt dat hij op enig moment tijdens dat onderwijs jonger dan 30 jaar is of in de maand van aanvang de leeftijd van 30 jaren heeft bereikt.
2. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdelen b en c, legt de belanghebbende op verzoek van het college de schriftelijke overeenkomst over en toont hij de betaling van de commerciële prijs aan door het overleggen van de bewijzen van betaling.
Artikel 22a, eerste lid
1. Indien de belanghebbende van 21 jaar of ouder een of meer kostendelende medebewoners heeft, is de norm per kalendermaand voor de belanghebbende:
Hierbij staat:
• A voor het aantal kostendelende medebewoners plus de belanghebbende en zijn echtgenoot van 21 jaar of ouder indien hij gehuwd is; en
• B voor de norm, bedoeld in artikel:
a. 21, onderdeel b, indien de belanghebbende jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd is;
b. 22, onderdeel c, indien de belanghebbende jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd is en zijn echtgenoot de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt;
c. 22, onderdeel b, indien de belanghebbende de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt.
Artikel 54, derde lid
3. Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Artikel 58, eerste lid
1. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.

Voetnoten

1.bijvoorbeeld CRvB 4 december 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:4201 en CRvB 17 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1214
2.CRvB 31 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2340
3.CRvB 3 juli 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA9386
4.Kamerstukken II 2013/14, 33 801, nr. 19, blz. 15-16
5.CRvB 29 september 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2357
6.op grond van artikel 54, derde lid, van de PW
7.op grond van artikel 58, eerste lid, van de PW