ECLI:NL:CRVB:2015:3096
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.E. Bakker
- E.W. Akkerman
- G. van Zeben-de Vries
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de loongerelateerde WGA-uitkering en de toepassing van artikel 56, tweede lid, van de Wet WIA
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de loongerelateerde WGA-uitkering van appellante, die zich op 27 juli 2009 ziek meldde vanwege zwangerschapsgerelateerde klachten. Na een onderzoek door een verzekeringsarts van het Uwv werd vastgesteld dat appellante 39% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering (LGU) per 25 juli 2011. Echter, na bezwaar en een herbeoordeling door een verzekeringsarts bezwaar en beroep, werd de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op minder dan 35%, wat leidde tot de intrekking van de LGU per 2 november 2011. Appellante ging in beroep tegen deze beslissing, waarbij zij aanvoerde dat de intrekking niet zorgvuldig was voorbereid en dat de FML niet correct was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar appellante ging in hoger beroep.
In hoger beroep herhaalde appellante haar gronden en betwistte de bevoegdheid van het Uwv om de WIA-uitkering in te trekken. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de intrekking van de LGU-uitkering met terugwerkende kracht niet in overeenstemming was met artikel 56, tweede lid, van de Wet WIA. De Raad stelde vast dat de wetgever een afzonderlijke regeling voor de beëindiging van de LGU had bedoeld, en dat de intrekking van de uitkering niet eerder mocht plaatsvinden dan op de einddatum van de LGU. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak en het bestreden besluit, en oordeelde dat appellante recht had op de LGU tot de oorspronkelijk vastgestelde einddatum.
Daarnaast werd het verzoek van appellante om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn toegewezen, en werd de Staat veroordeeld tot betaling van immateriële schade. De proceskosten werden ook vergoed. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige besluitvorming door het Uwv en de bescherming van de rechten van appellanten in het kader van sociale zekerheidswetgeving.