In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de arbeidsongeschiktheid van appellante, die een loongerelateerde uitkering ontving op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De Raad oordeelde dat het Uwv ten onrechte het bezwaar van appellante tegen het besluit van 27 september 2011 ongegrond had verklaard. De Raad stelde vast dat er een wijziging in het arbeidsongeschiktheidspercentage had plaatsgevonden, wat een wijziging in de resterende verdiencapaciteit met zich meebracht. Dit leidde tot een wijziging van de rechtspositie van appellante, wat volgens artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) als herroepen moet worden beschouwd. De rechtbank had eerder geoordeeld dat er geen sprake was van herroepen, maar de Raad kwam tot een andere conclusie. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, en het Uwv werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellante in bezwaar, beroep en hoger beroep. De Raad herroept het besluit van 27 september 2011 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 14 december 2011. De uitspraak is gerectificeerd met ECLI:NL:CRVB:2015:304 en komt in de plaats van ECLI:NL:CRVB:2014:3495.