Uitspraak
18 september 2015, 15/784 (aangevallen uitspraak)
OVERWEGINGEN
BESLISSING
L. Koper als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 september 2017.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de beëindiging van haar WIA-uitkering door het Uwv werd bevestigd. Appellante was sinds 28 april 2008 in aanmerking voor een WIA-uitkering, met een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Na een herbeoordeling door een verzekeringsarts in 2014, werd vastgesteld dat appellante minder beperkt was dan eerder aangenomen, wat leidde tot de conclusie dat zij met ingang van 20 maart 2015 geen recht meer had op een WIA-uitkering, omdat haar arbeidsongeschiktheid onder de 35% was gedaald. De rechtbank oordeelde dat de besluitvorming van het Uwv zorgvuldig was en dat er geen sprake was van een taalbarrière die de beoordeling zou hebben beïnvloed. In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat haar beperkingen waren onderschat en verwees naar een rapport van haar GZ-psycholoog. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat het Uwv voldoende medische en arbeidskundige grondslagen had voor zijn besluit. De Raad concludeerde dat de FML van 22 september 2014 als basis voor de beoordeling van de geschiktheid van de functies kon worden genomen en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de functies medisch geschikt waren voor appellante. De uitspraak werd gedaan op 27 september 2017.