In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante. Appellante, die sinds 2012 arbeidsongeschikt was, had een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, maar het Uwv heeft deze uitkering per 9 augustus 2018 beëindigd op basis van een herbeoordeling van haar arbeidsongeschiktheid. De rechtbank Limburg had eerder het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard. Appellante betwistte in hoger beroep de juistheid van de medische beoordeling en de vastgestelde beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De Raad oordeelde dat het Uwv zorgvuldig onderzoek had verricht en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling. De Raad bevestigde dat appellante in staat was om de geselecteerde functies te vervullen, ondanks haar klachten. Het verzoek van appellante om een onafhankelijke deskundige te benoemen werd afgewezen, evenals haar verzoek om vergoeding van wettelijke rente. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en de Raad concludeerde dat de beëindiging van de WIA-uitkering terecht was.