ECLI:NL:CRVB:2017:2591

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juli 2017
Publicatiedatum
26 juli 2017
Zaaknummer
15/8462 WAO-W
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om wraking door de Centrale Raad van Beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 juli 2017 uitspraak gedaan over een verzoek om wraking van een rechter in een hoger beroep. Verzoekster had hoger beroep ingesteld tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Noord-Nederland. Tijdens de procedure heeft verzoekster een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. C.C.W. Lange, de behandelend rechter. De wrakingsgronden die door verzoekster zijn aangevoerd, zijn echter niet gericht op de persoon van de gewraakte rechter, maar op de Raad als geheel. De Raad oordeelt dat een verzoek om wraking van een rechterlijk college niet valt onder de bepalingen van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad concludeert dat verzoekster misbruik maakt van het wrakingsinstrument, gezien haar eerdere ervaringen met wrakingsverzoeken in vergelijkbare situaties. De Raad wijst het verzoek om wraking af en bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek van verzoekster in deze hoger beroepen niet in behandeling wordt genomen. De uitspraak benadrukt het belang van de rechterlijke onpartijdigheid en de juiste toepassing van het wrakingsmiddel.

Uitspraak

15/8462 WAO-W, 15/8463 WAO-W, 15/8464 WIA-W, 15/8465 WW-W, 15/8466 ZW-W, 15/8467 ZW-W, 15/8468 ZW-W
Datum uitspraak: 24 juli 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Beslissing op het verzoek om wraking gedaan door
[verzoekster] te [woonplaats] (verzoekster)
PROCESVERLOOP
Verzoekster heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraken van de rechtbank Noord-Nederland van 20 november 2015, 13/1755, 13/1762, 13/1763, 13/1948, 13/1949 en 13/1950, in de gedingen tussen verzoekster en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Bij brief van 16 januari 2017, opnieuw verzonden op 6 februari 2017, is verzoekster geïnformeerd dat haar hoger beroep op 8 maart 2017 ter zitting zal worden behandeld door mr. C.C.W. Lange. Verzoekster is uitgenodigd daarbij aanwezig te zijn.
In reactie op deze uitnodiging heeft verzoekster de Raad bij brief van 15 februari 2017 verzocht om uitstel van de behandeling ter zitting.
Bij brief van 16 februari 2017 is aan verzoekster meegedeeld dat het verzoek om uitstel is afgewezen.
Bij brief van 20 februari 2017 heeft verzoekster mr. Lange (gewraakte rechter) gewraakt.
De gewraakte rechter heeft schriftelijk meegedeeld niet in de wraking te berusten.
Bij brief van 7 maart 2017 is verzoekster geïnformeerd dat haar wrakingsverzoek op 10 april 2017 ter zitting zal worden behandeld. Op verzoek van verzoekster is de behandeling van haar wrakingsverzoek uitgesteld.
Verzoekster en de behandelend rechter zijn vervolgens bij brief van 28 juni 2017 geïnformeerd dat de behandeling van het wrakingsverzoek op 17 juli 2017 zal plaatsvinden. De wrakingskamer heeft nieuwe verzoeken om uitstel van de behandeling van het wrakingsverzoek afgewezen.
Het wrakingsverzoek is behandeld op de zitting van 17 juli 2017. De gewraakte rechter is verschenen. Verzoekster is niet ter zitting verschenen.

OVERWEGINGEN

1. Artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uit de memorie van toelichting bij artikel 8:15 van de Awb blijkt dat de strekking van het middel van wraking is gelegen in het waken tegen inbreuken op de rechterlijke onpartijdigheid.
2.1.
Een wrakingsgrond moet zijn gelegen in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op (de persoon van) de rechter die de zaak behandelt. Bij een beoordeling van een beroep op het ontbreken van de onpartijdigheid van de rechter dient verder het uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing vormt voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (zie onder meer het arrest van de Hoge Raad van 21 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9141).
2.2.
De beslissing om al dan niet uitstel van een zitting te verlenen, is een zogeheten procedurele beslissing. Het is vaste rechtspraak (zie onder meer de uitspraak van 20 juli 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2517) dat wraking niet is bedoeld als rechtsmiddel tegen procedurele beslissingen. Een dergelijke beslissing kan slechts leiden tot toewijzing van een wrakingsverzoek als daaruit blijkt van vooringenomenheid van de rechter die de beslissing heeft genomen. Van een blijk van vooringenomenheid van de gewraakte rechter is in dit geval geen sprake.
2.3.
Meerdere door verzoekster aangevoerde wrakingsgronden zien niet op de persoon van de gewraakte rechter, maar zijn gericht tegen elk lid van de Raad en elke kamer in welke samenstelling dan ook, dus tegen de Raad als zodanig. Zoals de Raad eerder heeft overwogen, is een verzoek om wraking van een rechterlijk college als zodanig geen wrakingsverzoek waarop artikel 8:15 van de Awb ziet (zie onder meer de uitspraak van 21 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4844).
2.4.
Uit wat verzoekster overigens heeft aangevoerd kan evenmin een objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid bij de behandelend rechter worden afgeleid.
2.5.
Uit 2.1 tot en met 2.4 volgt dat het verzoek om wraking van de gewraakte rechter moet worden afgewezen.
3.1.
Artikel 8:18, vierde lid, van de Awb bepaalt dat in geval van misbruik de bestuursrechter kan bepalen dat een volgend verzoek niet in behandeling wordt genomen.
3.2.
In een eerdere hogerberoepsprocedure (uitspraak van 23 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4978) heeft verzoekster twee wrakingsverzoeken ingediend (uitspraken van 23 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:905, en 20 juli 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2517). Het wrakingsverzoek dat heeft geleid tot de uitspraak van
20 juli 2015 betrof eveneens een afwijzing van een verzoek om uitstel. Verzoekster was dus bekend met het feit dat het wrakingsmiddel hiervoor niet is bedoeld. In die uitspraak heeft de wrakingskamer vastgesteld dat verzoekster misbruik maakt van het wrakingsmiddel. Gelet hierop en gelet op de aan het te beoordelen wrakingsverzoek ten grondslag gelegde argumenten, is ook nu de conclusie gerechtvaardigd dat verzoekster misbruik maakt van het wrakingsinstrument. Om die reden wordt bepaald dat een volgend wrakingsverzoek van verzoekster in deze hoger beroepen niet in behandeling wordt genomen.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- wijst het verzoek om wraking af;
- bepaalt dat een volgend verzoek van verzoekster om wraking in deze hoger beroepen niet in
behandeling wordt genomen.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en J.J.T. van den Corput en G.M.G. Hink als leden, in tegenwoordigheid van J. Tuit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2017.
De griffier De voorzitter
(getekend) J. Tuit (getekend) B.J. van de Griend
Voor eensluidend afschrift
de griffier van de
Centrale Raad van Beroep

HD