ECLI:NL:CRVB:2015:4978

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 december 2015
Publicatiedatum
11 januari 2016
Zaaknummer
13/3709 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering en de weigering van een IVA-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 december 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot haar WIA-uitkering. Appellante, die sinds 7 december 2009 arbeidsongeschikt is, had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, maar het Uwv weigerde haar een IVA-uitkering toe te kennen. De Raad oordeelde dat er geen twijfel bestond aan de conclusie van de verzekeringsarts dat appellante volledig arbeidsongeschikt was, maar dat er onvoldoende bewijs was voor de stelling dat zij ook duurzaam arbeidsongeschikt was in de zin van artikel 4 van de Wet WIA. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. Appellante had betoogd dat het WIA-dossier niet compleet was en dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was, maar de Raad vond geen aanknopingspunten voor deze claims. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat de aangevallen uitspraak bevestigd moest worden. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

13/3709 WIA
Datum uitspraak: 23 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
11 juni 2013, 12/2126 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Appellante heeft hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaken 13/3711 ZW, 13/3712 WW en 13/3713 WIA, plaatsgevonden op 10 december 2014. Bij die gelegenheid heeft appellante verzocht om wraking van de behandelend rechters, waarna het onderzoek ter zitting is geschorst. Bij uitspraak van 23 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:905 heeft de Raad dit verzoek afgewezen.
Nadat een verzoek om uitstel van de voortgezette mondelinge behandeling van de hoger beroepen op 20 mei 2015 was afgewezen, heeft appellante opnieuw verzocht om wraking van de behandelend rechters. Bij uitspraak van 20 juli 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:5517 is ook dit verzoek afgewezen.
Het onderzoek ter zitting is hervat op 11 november 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar vader [naam vader] . Het Uwv heeft zich met voorafgaand bericht niet laten vertegenwoordigen. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is werkzaam geweest als [naam functie] [naam werkgever] . Op 7 december 2009 is zij uitgevallen voor deze werkzaamheden.
1.2.
Bij besluit van 15 december 2011 is appellante op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) met ingang van 5 december 2011 een loongerelateerde
WGA-uitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 100%. Aan dit beluit ligt ten grondslag een rapport van verzekeringsarts P.J. English-Bijlsma van
22 november 2011. De einddatum van de loongerelateerde WGA-uitkering is bepaald op
9 mei 2012.
1.3.
Bij besluit van 31 juli 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 15 december 2011 gegrond verklaard, voor zover het de duur van de loongerelateerde WGA-uitkering betreft en de einddatum van die uitkering vastgesteld op
19 juni 2012. Het bezwaar is, voor zover hier van belang, voor het overige ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv de aanvraag van appellante terecht niet heeft aangemerkt als een aanvraag op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, dat het Uwv het einde van de wachttijd van 104 weken terecht heeft vastgesteld op 5 december 2011, dat appellante ten opzichte van het Uwv geen recht heeft op een verlengde loondoorbetalingsverplichting of een verlengde uitkering op grond van de Ziektewet (ZW), dat appellante met ingang van 5 december 2011 niet in aanmerking komt voor een IVA-uitkering omdat op die datum geen sprake was van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA, dat het Uwv terecht als maatman heeft aangemerkt de functie van [naam functie] bij [werkgever] en
dat het Uwv de duur en de hoogte van de loongerelateerde WGA-uitkering correct heeft vastgesteld.
3. Appellante kan zich niet verenigen met deze uitspraak. Zij heeft betoogd dat het
WIA-dossier niet compleet is en inconsistenties bevat en dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts van het Uwv onzorgvuldig is geweest Appellante heeft de Raad verzocht een deskundige te benoemen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Niet gebleken is dat het WIA-dossier van appellante niet compleet is of inconsistenties bevat.
4.2.
Er bestaat geen aanleiding om het medisch onderzoek door de verzekeringsarts
English-Bijlsma onzorgvuldig of onvolledig te achten. De verzekeringsarts heeft blijkens haar rapport van 22 november 2011 appellante gezien tijdens haar spreekuur en dossierstudie verricht. Zij heeft kennis genomen van de medische gegevens uit het ZW-dossier en van de medische informatie van behandelend artsen die appellante tijdens het spreekuur aan haar heeft overgelegd. De verzekeringsarts heeft op basis van de haar ter beschikking staande gegevens geconcludeerd dat appellante tijdelijk geen benutbare mogelijkheden heeft omdat op korte termijn een medische ingreep zal plaatsvinden aan haar linkerschouder waarna een herstelperiode nodig is. De verzekeringsarts heeft een medisch heronderzoek gepland voor drie maanden later.
4.3.
Op basis van het rapport van de verzekeringsarts is er geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusie dat appellante op 5 december 2011 volledig arbeidsongeschikt was tot het verrichten van arbeid. De verzekeringsarts heeft deze conclusie inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd.
4.4.
Indien en voor zover appellante heeft willen betogen dat zij met ingang van 5 december 2011 in aanmerking had moeten komen voor een IVA-uitkering wordt vastgesteld dat er in de beschikbare gegevens geen aanknopingspunten zijn te vinden voor het oordeel dat appellante per die datum niet alleen volledig maar ook duurzaam arbeidsongeschikt was in de zin van artikel 4 van de Wet WIA.
4.5.
Hetgeen appellante verder heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. Er is geen aanleiding om een deskundige te benoemen. Het daartoe strekkende verzoek van appellante wordt afgewezen.
4.6.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en B.M. van Dun en C.C.W. Lange als leden, in tegenwoordigheid van V. van Rij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 december 2015.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) V. van Rij

UM